Schijn en wezen. 

Nieuw inzicht omtrent de datering van het Lukas-evangelie in samenhang met andere dateringen

Door 

J.M.M Thurlings

 

Samenvatting
De datering van het Lucasevangelie wordt meestal na 70 gesteld. De reden hiervan is dat Lucas in zijn weergave van de apocalyptische rede van Jezus veel concreter is dan de evangelisten Mattheüs en Marcus. Vanuit de veronderstelling dat Lucas het Marcus-evangelie kende, en als basis voor zijn weergave heeft gebruikt, komen geleerden tot de gedachte dat Lucas de apocalyptische rede van Jezus concreet heeft toegepast op de verwoesting van Jeruzalem in 70 na Christus. 

J.M.M Thurlings verkent in dit artikel een andere verklaring. Volgens Thurlings zijn er bij de schrijver die wij Lucas noemen sporen te zien dat hij soms informanten verkeerd verstond. Vanuit zijn Griekse achtergrond zou Lucas zijn bronnen, wanneer ze aan hem voorgelezen werden, wel eens anders kunnen hebben geinterpreteerd. Thurlings geeft hier in zijn artikelen enkele voorbeelden van. Verschillende voorbeelden zijn juist te vinden in de apocalyptische rede van Jezus (!). 

Zo komt Thurlings tot de conclusie dat Lukas de apocalyptische rede van Jezus wel eens onbedoeld van te voren meer richting de concrete verwoesting van Jeruzalem zou kunnen hebben beschreven. Dit maakt het mogelijk dat het Lucasevangelie vroeger gedateerd wordt dan 70 na Christus. 

Moeilijkheid

 

Navigatietips:

Algemene disclaimer: zie onderaan

Copyright © J.M.M. Thurlings 24 mei 1998, 25 juni 2001


Inleiding

Noten

Bibliografie


Het lijkt bijna geen punt van discussie meer, dat het Lukas-evangelie gedateerd moet worden na 70. Belangrijke reden hiervoor zijn de schetsen van de ondergang van Jeruzalem in de rede van Jezus over dit onderwerp. Waar Marcus en Mattheus tamelijk vaag hierover zijn, schetst Lukas deze in alle scherpte. 

Niettemin is ook de ontstaansdatum der twee andere synoptische evangeliën zo langzamerhand aan deze kant van deze datum gekomen. Debet hieraan is, dat men om redenen van voorzichtigheid een late datum aanneemt, zodat men zich in ieder geval geen bult kan vallen. Dit is zo langzamerhand een eigen leven gaan leiden, zodat men is gaan denken, dat de geleerden deze late datum zo niet hebben vastgesteld dan toch deze als resultaat hebben gewonnen.

Nu heeft het mij altijd verwonderd, dat Lukas nauwkeurig de verwoesting van Jeruzalem schetst, reden om dit evangelie na 70 te dateren, maar in Handelingen (van dezelfde auteur) helemaal niet vertelt, hoe het Paulus voor de rechtbank van de keizer verging, laat staan zijn dood vermeldt, doch eindigt met zijn verblijf te Rome in afwachting daarvan.
Als men zegt: Handelingen gaat tot Paulus' verblijf te Rome, eenvoudig om een geschikt einde te hebben, dan blijft het vreemd, dat er nog uitdrukkelijk van twee jaar woonachtigheid aldaar wordt gerept.

De niet-vermelding van het vonnis kan twee oorzaken hebben:

Dit werkt echter alleen maar zo, - alweer - indien Handelingen niet al te lang na dit vonnis is geschreven. Zou het wel vele jaren later zijn geschreven, dan is er immers niet meer die vanzelfsprekendheid en zou je verwachten, dat minstens vermeld was hoe het met dat beroep op de keizer was afgelopen. Of heeft een dramatische actualiteit een lange nawerking, tot na 70 gehad? B.v. dat het vonnis er niet meer toe doet, nu Paulus de marteldood is gestorven?

Onze vermoedens worden in deze richtingen gestuurd door die scherpe schets van de ondergang van Jeruzalem. Temeer daar de auteur, ofschoon hij zich zich op (oer-)Marcusn1 baseert, hier met deze weergave zeer sterk van afwijkt. De voor de hand liggende reden hiervoor is immers, dat de beschreven dramatische gebeurtenis zich inmiddels heeft afgespeeld en is ingelast.

Tot zover lijkt de huidige consensus bovenstaande overwegingen tot een gepasseerd station te maken. Maar ze krijgen weer hoogste actualiteit, wanneer wij inzien, dat er een andere verklaring is voor (laat ik hem maar zo noemen) Lukas' afwijking.

Spraakverwarring als verklaring voor verschil Lucas en andere synoptici

Het valt namelijk op, dat de Grieksschrijvende auteur zijn informanten soms niet goed verstaan of begrepen heeft en verkeerd weergeeft, hetgeen waarschijnlijk maakt, dat hij tevens Griekssprekend was. Om dit te zien bezien wij een andere passage en wel het meest bizarre verhaal, dat Handelingen (hs. 8) te bieden heeft, dat over de Doop van de thesaurier van Ethiopië. 
Wij lezen daar, dat door een engel gemaand de evangelist Filippus van Samaria naar de weg gaat, die naar het Zuiden voert; daar bij Gaza bestijgt de evangelist een wagen waarop de thesaurier van Ethiopië, terugkerend van Jeruzalem, Jesaja zit te lezen; Filippus overtuigt hem ervan, dat Jezus de lijdende Knecht is, waarover Jesaja schrijft waarop hij de man bij het eerste het beste watertje doopt; daarop beziet de Ethiopiër Filippus niet eens meer, omdat hij vervuld is met grote blijdschap; de Heilige Geest rukt de evangelist weg, die vervolgens wordt aangetroffen te Asjdod.

Een raar verhaal. Maar men moet het doorzien. 'Naar het Zuiden' is in het Grieks 'eis tn mesmbrian', dit betekent echter ook 'naar het Zuidland', daarvoor wordt 'Ethiopië, het land van koningin "Kandake"n2, ingevuld, als een algemene benaming.

'(Man) bij Gaza' is '(anr...) epi ts Gazs', maar dit is ook '(man) over de schatkist'; 'door de blijdschap in de Geest zag hij hem niet meer' is hetzelfde als: 'door(dat) de Geest (hem verblijdde) werd hij onttrokken aan zijn ogen', dat wordt: 'de Geest rukte hem weg'. Verenigd met het feit, dat de eerste vernemer van dit verhaal Filippus te Asjdod aantrof wordt dit gauw: de Geest rukte hem weg en hij werd te Asjdod aangetroffen. Een duidelijk voorbeeld hoe een verhaal door verkeerd horen verbasterd kan worden.
Wat er gebeurd zal zijn is dat er op een gegeven moment twee versies, de oude juiste en een jongere verbasterde, in omloop waren gekomen, waarvan de ene als extra informatie werd opgevat, een soort dubbele lens.Nadat ik dit had ontdekt ben ik in het Nieuwe Testament naar andere mogelijke verbasterde verhalen gaan zoeken, maar vond deze niet (de engelen Lk 22:43 en Jo 5:4, die je daarvoor zou kunnen aanzien, zijn geen verbasteringen, maar latere invoegingen), totdat ik op de afwijking die het onderwerp van dit artikel vormt aantrof.

Verschillen tussen de synoptici in de apocalyptische rede van Jezus

Laten we vergelijken: Marcus, Mattheüs en Lukas

Verwoesting van Jeruzalem

Marcus (13:20) heeft:

Mattheus (24:22) heeft

Lukas (21:24) heeft:

Lukas baseert zich evenals Mattheus op de hun overgeleverde tekst die welhaast samenvalt met Marcus: Marcus of oer-Marcus, vermoedelijk mondeling overgeleverd. Waar we zullen zien, dat de Lukastekst een verbastering is, zal tegelijk duidelijk worden, dat we als basis hiervan moeten uitgaan van oer-Marcus conform de receptie van Matteus, die een passief  'ekobwqhsan', ´ekolobothesan'  heeft.

Een indruk waaraan ik mij geenszins kan onttrekken is nu de klankverwantschap van 'aicmalw', 'aichmaloth-', in het koinè uitgesproken als 'echmaloth-' met 'ekolob-'. Dit doet vermoeden dat hier sprake is van een verbastering door slecht verstaan, wat al het eerste was dat men zou moeten veronderstellen, daar de ene tekst immers op de andere gebaseerd is.

We zullen zien dat deze verbasterde klank een verdraaid stuk kabel is, dat boven de grond ligt. Dat we Lukas op de Mattheus-versie moeten laten teruggaan wordt uitgewezen door het volgende: 'aichmalothisthesontai' (ze zullen (krijgs)gevangen worden gemaakt) valt als omzetting te beschouwen van actief: aichmaltisan. Dit is consequent zeer gemakkelijk en plausibel uit te leggen als klankvariant van 'ekolobothesan' (in koine-uitspraak), 'werden verkort'.

Wat werden er verkort? 'Hai hemerai ekeinai', 'die dagen'. Maar wat zien we bij Lukas? : Ze zullen door het zwaard vallen en worden (krijgs)gevangen gemaakt. Nu valt 'als die dagen niet verkort werden', 'ei mè ekolobothesan hai hemerai ekeinai', met hebraïserende gutturaal-r (hedentendaags, ook toen goed toen mogelijk) in koine-uitspraak 'ei mé ekolobothisan himerei ekinei' (met mogelijk zweem naar 'ekjini') zeer gemakkelijk om te zetten in 'ei mé echmalothisan hé macheiré kt(j)ini', 'kai ei mh aixmalwqhsav, h macairh kteinei': 'als ze ze niet (krijgs)gevangen gemaakt hebben, doodt het zwaard'. Zet men dit nu in het passief, dan krijgt men wat we bij Lukas vinden. Dit op zich is zeer goed mogelijk, nochtans speculatief. Maar deze hypothese blijft gevoed worden door die al te grote klankgelijkenis, dat juist past bij het eerste wat men moet veronderstellen, nl. dat het een verbastering van (oer-)Marcus is en dat nu nog meer dat zichtbare stuk kabel is.

Men kan zekerheid heromtrent vergroten door nogmaals bij zichzelf na te gaan, hoe gemakkelijk dat horen van 'kai me ekolob etc.' als 'kai me echmaloth etc.' gaat, en vervolgens te analyseren wat men aan het doen is: men beschouwe keimékolobothi-: Nog bevorderd door de eerste (nasale) labiaalklank m is er voor de hoorder die dit vlug hoort het effect, dat de donkere eerste o en de b interfereren met gevolg, dat aan de o reeds met een m-klank wordt toegevoegd, hetgeen enige uitdrukkelijkheid van b weghaalt: alzo: keimékmolowthi-. Dit als rakend aan keméechmalothi wordt hier omgekeerd ook door geraakt en daarmee wordt het meteen ditzelfde keméechmalothi.
Er is meer te zien. Beschouwen we de grammatica, dan is daar dus niet verstaan: 'als ze ze niet (krijgs)gevangen gemaakt hadden (of: zouden maken), zou het zwaard hen gedood hebben (of: doden)', maar het zwaard doodt hier echt, behalve als men (krijgs)gevangen heeft gemaakt. En dit rechtvaardigt de feitelijke omzetting: 'ze (zullen) vallen door de punt des zwaards, en ze zullen (immers: daadwerkelijk) (krijgs)gevangen gemaakt worden'.
Dat verkeerde verstaan van 'verkort worden' en wat volgt heeft overigens nog meer consequenties. Er stond in oer-Marcus verder:

In het licht van de verandering naar 'maakten (krijgs)gevangen' gaat dit tweede 'kolobothesontai hai hemerai ekeinai' nu: niet mee als voorwerp van verkeerd verstaan, nee: het blijkt hier niet door getroffen, maar wel: wordt het door die verkeerde interpretatie van 'ekolobothesan' beïnvloed. Want nu worden niet verkort: die dagen, maar: de (krijgs)gevangenschap, zo men wil: de ballingschap. En deze wordt verkort - nog steeds - omwille van de uitverkorenen (ik heb lezing van dit woord 'eklektous' als zelf nogmaals begrepen als '(krijgs)gevangenen' als gekunsteld verworpen).
Wat nu verder opvalt is, dat er op de plaats waar in (oer-)Marcus staat 'esth pasa sarx' staat 'eis panta ta ethna'. Hierin vallen op 1) dezelfde plaats in de zin die beide innemen, 2) het gemeenschappelijke woord 'panta', 3) de inhoudelijke congruentie van 'panta ta ethna' en 'alle vlees'.
Wat is er gebeurd in de geest van de hoorder van de oorspronkelijke tekst? Ik heb er één, en slechts één, bevredigende verklaring voor gevonden, die tot op het bot passend is en zich bij beschouwing blijft bevestigen doordat er niets wringt en dat is dat hij gehoord heeft:

In de eerste plaats is er namelijk totaal niets vreemds aan de veronderstelling van het verstaan van ´sarxs´ als sarkos, aangezien het consonantensysteem van het Hebreeuws (of aanverwante taal) van zichzelf geen x-klank kent, d.w.z. de snelle opeenvolging van de consonanten k en s. Wat gebeurt er altijd in dit soort gevallen? De ´not-native speaker´ vult dan een opvullende klinker in. Een uit het dagelijks leven welbekend verschijnsel. Hier ligt de tweede aanwijzing, dat de Griekssprekende auteur een semitisch informant heeft gehad. Want beide opmerkelijkheden versterken elkaar voor de plausibiliteit hiervan, in het licht van het volgende dat in het licht ervan goed te veronderstellen valt:
Wat er nu met de passage gebeurd moet zijn is, dat door de ritmerende herhaling van de ontkenning, dus μη (als zodanig bepaald door 'ει) en oυκ, het suppletoire 'oυκ εσώθεv πάσας σαρκός' ook qua betekenis in 'Einklang' komt met de openingsbijzin.
Ofschoon eswqen, dat zich beweegt tussen ´van binnenuit´ en ´binnen´ als resultante hiervan niet bepaald een beweging naar iets toe uitdrukt, doet dit er niet toe, aangezien de ballingschap helemaal geen beweging van buiten naar iets toe is, maar eerder vanuit een centrum de hele mensheid opvult.

Wat betreft de toevoeging van de n: eswqh(uitspr. esothé) >eswqen, mijn Grieks woordenboek meldt bij ´anwqen΄ (uitspr. anothen) over de uitgang qen, -then, "in welk geval de 'n' dikwijls afgeworpen wordt", hetgeen dus precies in overeenstemming is met wat wij hier opperen: de 'n' wordt ´weer´ toegevoegd.

Wat er verstaan wordt is dus het volgende: ´kai ei m echmalothesan, he machaire kteinei, ouk an esthen pasos sarkos´, ´als ze niet gevangenen worden, doodt het zwaard, wel niet naar buiten heel de mensheid´: Zover dit de hoorder enigszins als een puzzel in de oren klonk, heeft deze dan deze uitweg naar begrijpelijkheid gezocht en het kan hierbij goed zijn, dat de vertolker die onwillekeurig past en meet in zijn geest even heeft omgedraaid:
´het zwaard doodt, als ze niet krijgsgevangenen worden, niet naar buiten (= binnen) alle vlees´.

Zou het op deze wijze niet verklaard worden, dan zou er enerzijds een wezenlijk stuk mededeling in het niets verdwenen zijn, er anderzijds zomaar een aanvulling bijgekomen zijn.
Men mag alles proevend navoltrekken en zich vergewissen, dat deze hele constitutieverandering kan worden hardgemaakt vanuit minstens één evident verkeerd verstaan van een woordje en dat we als hard uitgangspunt moeten nemen bij wijze van vaste verankering als uitgangspunt van wat verder een speleologische afdaling is.
Men repetere de klankgelijkenis 'kei mé ekolobothésan'-'kei mé echmalothisan' maar eens vlug. En het is ook niet gek: nogmaals, Lukas gìng immers uit van (oer-)Marcus. Realiseren wij een en ander, dan volgt de rest veel meer als vanzelf dan wanneer men nog moeite moet doen om de stappen te volgen.

Dit moge blijken wanneer we alle verstane klanken nog eens laten volgen:

We zien, dat de speculatie de verbastering van de hele tekst als een eenheid vermag te verklaren. Daarbij moet ook het volgende overwogen worden: Het gaat aan, dat een verbastering het eerste is dat verondersteld moet worden; en dat 'hemerai ekeinai' naar 'h machaire kteinei' een kleinste denkbare verandering is om toch tot het hele 'fenotype' te voeren dat we bij Lukas aantreffen.

Heeft nu 'Hineininterpretierung' op grond van de historische feiten deze verbastering bevorderd? Dat is de vraag. De gehele 'Gestalt' is zodanig van aard, dat er zware nadruk ligt op autonoom-klankmatige verbastering. Betekent dit dan, dat de gebeurtenissen rond Jeruzalem de hoorders van deze passage niet een soort volksetymologie hebben doen voltrekken? Is men inderdaad niet 'liever' dit gaan horen? Waarbij in vergelijking het wegrukken door de Geest van Filippus dit 'liever' dan het hebben willen horen van een reminescentie aan verhalen over Elia en Elisa is, al zal dit niet het uitlokkende zijn geweest, maar hoogstens het plaveien van de weg.

Maar in het onderhavige geval kan het zijn, dat waar vernomen of beleefde gebeurtenissen verkeerd verstaan bevorderd hebben. Het hoeft echter helemaal niet per se het geval te zijn geweest. Wat voor deze constatering van doorslaggevend belang is, is dat het bombarderen van een vrome Gazaer tot minister van de koningin van het Zuiden laat zien, dat zo'n verbastering buiten enigerlei volksetymologie kan plaatsvinden, en daar gaat het om: we kunnen alvast de conclusie trekken, dat voor datering de gelijkenis tussen tekst en gebeurtenissen niet van waarde is. Voor verklaring is een gemakkelijk verkeerd horen op zichzelf al genoeg. We gaan er beneden op door.

Nu heeft het verkeerde verstaan van een fragment wèl met zich meegebracht, dat het mededeling ampeler opnieuw gedaan heeft moeten worden in eigen bewoordingen. De auteur heeft er dus werk van gemaakt te verduidelijken wat anders enigermate onbegrijpelijk zou zijn, minstens vanuit de overweging: zóals het daar gezegd is, zo zeg je dit niet in behoorlijk proza. Maar om te boven te komen wat anders althans voor Grieken al te duister is is wel verduidelijking over een grotere passage waarvan deze deel uitmaakt nodig. Immers zien we, dat de schrijver reeds Matth. 24:15 op een bepaalde wijze geïnterpreteerd heeft weergegeven.

De gruwel der verwoesting

variant (van?) Mc 13:14:

Deze passage immers is, gezien de behandeling die de schrijver eraan geeft, voor hem, en meer nog voor zijn publiek waarvoor hij wil verduidelijken, nogal duister en de auteur heeft de vindplaats Daniël ook weggelaten. De 'gruwel der verwoesting' slaat op de in Daniël vermelde 'verwoester' die komen zal en een 'gruwelijk' afgodsbeeld in de Tempel (I Makk 1:54, Dan 11:31; 12:11) zal oprichten. Maar de auteur maakt ervan wat al op het eerste gezicht voor de hand lijkt te liggen: een verwoestend leger dat zijn kampement maakt bij de heilige stad, Jeruzalem. Hierbij kan evengoed het verkeerde begrip door de verbastering verderop hierop van invloed zijn geweest als deze verkeerde uitleg daarop of ook beide tegelijk, terwijl er ook de invloed van reële gebeurtenissen kan zijn, maar evengoed ook niet. Waarschijnlijk was de schrijver ook een Griek.

Nu doet zich de vraag voor: Heeft niet reeds Marcus de Daniël-profetie toegepast op de beleefde gebeurtenissen rond Jeruzalem? Om te beginnen. Bij een Joodse auteur, als deze wel moet zijn, mag men, aan de ene kant, een grotere exactheid veronderstellen, aan de andere kant moeten we inderdaad rekening houden met polyinterpretabiliteit. 

Samenkomend in de vraag: wat is hier de marge?

Om deze vragen te kunnen beantwoorden moeten we in ieder geval inderdaad rekenen met symbolische uitleg van 'gruwel der verwoesting' als 'verwoesting'. Is 'zien staan op de plek' van toepassing op een legermacht? Of ook nog op de plaatsvindende verwoesting? En wat is die 'plek waar hij niet behoort te staan'? Dat is hoogstens Jeruzalem zelf. In Daniël wordt weliswaar gesproken van een aanvliegende verwoester, en dat is toepasbaar op een leger, maar ook van 'gruwel die wordt opgericht' en dat slaat qua plaats op de Tempel. Maar hier kan het best een wat ruimere toepassing hebben. Is het in (oer-)Marcus neergezet als een pseudo-profetie, waartoe het zich juist gebruikt als symbool, dat als zodanig vager is dan Lukas' weergave, goed leent?
Er staat in (oer-)Marcus echter ook: 'wie het leest geve er acht op' en bij Marcus, die Daniël ook niet noemt, zou men dit kunnen interpreteren als slaande op wat de auteur hier neerschrijft. Maar Mattheus, die Daniël noemt, maakt duidelijk, wat ook bij Marcus het waarschijnlijkst is, nl. als onderdeel van de rede van Jezus, dat hier bedoeld is: wie Daniël leest geve er acht op.n3

Als dit nu onderdeel is van een achteraf geconstrueerde pseudoprofetie, dan voert het wel heel ver hiermee, expliciet als het daar staat, te blijven doen net alsof eerdere bijbellezers gewaarschuwd moesten worden, terwijl de gebeurtenissen al hebben plaatsgevonden. Het ligt er dan a.h.w. te duimendik bovenop. Dit nu werkt in het voordeel van het standpunt, dat de rede logia-gewijs is overgeleverd, al voordat de gebeurtenissen rond Jeruzalem plaatsgrepen. In dit licht is de relatieve vaagheid van symboliek nu alleen maar iets wat deze indruk helpt versterken.

Temeer daar vergeleken met wat er toen heeft plaatsgegrepen de beschrijving ervan in deze rede zeer overdreven is: het evangelie gepredikt aan alle volken i.p.v. slechts overal kerken gesticht; een alom heersend wederzijds verraad; als de tijd niet bekort werd, geen vlees dat behouden zou worden, i.p.v. slechts Joden in Jeruzalem, hetgeen wijst op het visioen, als zodanig hyperbolisch, van een vreselijke en totale rijksomspannende burgeroorlog; evenals het opstaan van volk tegen volk en van koninkrijk tegen koninkrijk, i.p.v. de opstand van een volk tegen de Romeinse overheersing. Dit alles in één adem door met het visioen van het einde laat alle overeenkomst met een beleefde werkelijkheid ver achter zich. Dát als hierop geplakt is iets dat tezeer wringt voor geraffineerde opzet die nodig zou zijn om het gebeurde op het geschetste te laten lijken. Ook een zin als 'wie op het dak is ga niet naar beneden en ga niet binnen om iets uit zijn huis mede te nemen' is alleen maar beeldend zonder beschrijvingswaarde.
Met dit apocalyptische lijkt inzonderheid Jezus' voorzegging van een totale verwoesting van de Tempel merkwaardig te contrasteren.

Is deze scherpe beschrijving soms niet naderhand aan (oer-)Marcus toegevoegd, zodat weliswaar de rede de verwoesting niet direct weerspiegelt, maar de uiteindelijke redactie van de tekst wel, hetgeen overeenkomt met het feit, dat de beschrijving niet tot de rede behoort, maar eraan voorafgaat? Dit is zeer de vraag, want:

a)  Het is ondenkbaar, dat in de apocalyptische rede de verwoesting van de Tempel niet is inbegrepen. Deze is immers de eigenlijkere toepassing van Daniël in een onheilsprofetie tegen Jeruzalem, zo zagen wij. Net zo goed is Jezus' beschrijving van de verwoesting van de Tempel hiermee synoniem te zien.
Het hoeft dus niet anders dan één onheilsprofetie te zijn.Eenzelfde onheilsprofetie is ook het logion Mt 23:37/Luc 13:34/35. Voor een profeet is een vervloeking van een hardhorige stad echter allesbehalve vreemd, en zo'n rede in apocalyptische beelden zelfs in de meest positieve zin typerend te noemen (vgl. Apocalyps 18, Jesaja 17, Ez 26).
Is de beschrijving van de verwoesting van de Tempel echter niet té concreet, alsof Jezus het letterlijk ziet aankomen? Wijst dit soms niet op kunstmatige constructie achteraf van een pseudoprofetie? Maar let wel:

b)  Als de profeet overtuigd was, dat de Tempel verwoest zou worden en wel op korte termijn (Mc 13:30: 'dit geslacht zal geenszins voorbijgaan, voordat dit alles geschied is' en passim), dan kon hij ook dit zo zeggen (vgl. Jer 7:14).n4
Dat wij, bij de beantwoording van de vraag: vindt de beschrijving haar grond in de rede zelf of in een werkelijke toedracht?, geneigd zijn de beschrijving aan de beleving van ware gebeurtenissen toe te schrijven, is, omdat wij weten 'hoe het is afgelopen'. Maar stel, dat we dit niet wisten, dan zouden we geen enkele moeite hebben de beschrijving als één met de rede te zien. Er is echter geen enkele reden om het Leitmotiv, en ook het logion Mt 37-39/Lk 13:35, dat het bevat, niet voor even oud te houden als Q als zodanig en dit logion als een vreemde eend in bijt te zien. De identiteit van dit corpus van uitspraken ligt in het stempel dat het draagt van op wie het kennelijk teruggaat, en zal daarin één leeftijd hebben. Dit logion zal dezelfde leeftijd hebben, aangezien het zich geenszins hieraan onttrekt, immers waarschuwend van aard is en een door Jezus zelf gevergd geloof versus ongeloof bij degenen die hij aanspreekt, zeker ook Jeruzalem, als thema heeft.

De conclusie die wij uit het bovenstaande moeten trekken is, dat ook de datering van zijn Marcus-bestanddeel het ontstaan van Lukas na 70 niet aannemelijk vermag te maken. Toch is er nog wel degelijk iets dat de balans van de overwegingen omtrent de datering van Lukas de andere kant doet opslaan en tegen een vroegere datering van Lukas lijkt te pleiten. En dat is, dat Jezus Lukas 19:41-44 zegt: 'Want er zullen dagen over u komen, waarin uw vijanden een bolwerk tegen u zullen opwerpen en u omsingelen en u van alle zijden in het nauw brengen, en zij zullen u en uw kinderen in u vertreden en zij zullen in u geen steen op de andere laten, omdat gij de tijd niet hebt opgemerkt, dat God naar u omzag.' Een hele mondvol en Lukas is de enige die dit heeft. Het is bij hem dus vast thema en vóór Jezus' grote rede meermalen aan de orde. En deze beschrijving is zo scherp, dat - wat praat ik over verbastering? - er zelfs opzet in het spel moet zijn, zo moet de conclusie nu luiden.Maar men lette wel:

19:41-44 is er als gezegd níet bij de andere synoptici. En Jezus zegt dit tot de stad wanneer hij haar tijdens Zijn nadering ziet liggen. Hebben dan sommige toehoorders dit soms opgetekend? Nee, reëel kan dit alleen maar een gedachte zijn, maar die kan niemand lezen, maar wel kan men deze goed op grond van de komende redevoering reeds als bij Jezus bij het naderen van Jeruzalem aanwezig veronderstellen. Ergo valt hier eigenlijk niet anders in te zien dan een geredigeerde anticipatie op de grote rede en een thema, dat Jezus, gelijk wij toonden, vaker aanroerde. Dat is dan 'aan Jeruzalem wordt het huis overgelaten, omdat het halsstarrig is'. Het motief 'geen steen zal op de ander worden gelaten', ook kern van 19:41-44, stamt uit de rede (zoals de schrijver die begreep), zo goed als de omsingeling en de vertrapping.

Terug naar de hoofdvraag

Zijn deze mijn interpretaties 'se non è vero, è ben trovato', maar moeten ze het toch afleggen tegen de algemeen gegeven verklaring, dat Lukas(?) eenvoudig onder indruk van het beleg van Jeruzalem heeft geschreven, daar het anders een wel erg profetische en zeg dan maar toch veel te toevallige omvangrijke overeenkomst hiermee heeft? Omdat, al mag het dan zijn dat voor verklaring reële gebeurtenissen niet per se nodig zijn, geen van genoemde argumenten deze indruk ongedaan vermag te maken?

Wij moeten er echter op letten, dat verbastering - die niet zo omvangrijk is - en verduidelijking twee dingen zijn, maar het kan zijn, dat reële gebeurtenissen zowel de aanleiding tot verbastering als ook nog tot verduidelijking van het gehoorde kunnen zijn geweest. Als ze het zijn, zou het zelfs gek zijn, als dit niet zo was. Maar moeten wij zover gaan dit aan te nemen? Waar immers de redenen tot verduidelijking ànders ook voor de hand liggen.

En er zit nog een veel groter toeval, zeg maar profetie in, dat de 'fout' ook inhoudt de voorzegging van de verspreiding naar alle volken en van de terugkeer van de Joden naar Jeruzalem, wanneer de tijd der heidenen voorbij is. Daar is die auteur immers niet alleen maar ook niet bij geweest, maar ook kan men niet substitutief hiervoor voor deze uitspraak de grond zoeken in - wàt anders dan? - het feit, dat dit een grondvoorzegging van de Thora is, die door de val van Jeruzalem hier weer als thema expliciet wordt. Want wat is nu juist voor de expliciete aan-de-ordestelling hiervan, op deze plaats ingevuld, wel te verstaan, de aanleiding? In, onverbasterde, (oer-)Marcus is er niets wat daartoe kan dienen te bespeuren. Terwijl het op bovenstaande wijze juist goed te verklaren is.
Maar om deze laatste zelfde reden zal ook de overeenkomst tussen de tekst en de gebeurtenissen van 70 net zo goed zonder aanleiding in deze zijn. Dit gaat verder dan te concluderen, dat ter verklaring reële gebeurtenissen niet per se nodig zijn. Want we hebben hier in een satelliet een geval waarvan plausibel gemaakt kan worden, dat er inderdaad helemaal geen aanleiding buiten de tekst zelf is, zodat we des te sterker retorisch kunnen vragen: waarom zou dit dan met de tekst überhaupt dan wel het geval zijn?

Naast dat het verhaal van Philippus en de thesaurier van Ethiopië duidelijk maakt, dat het in het geheel niet nodig is voor verbastering bij Lukas enigerlei volksetymologie ter veronderstellen, is dit het tweede goede argument ervoor, dat wat Lukas te lezen geeft niets anders is dan een autonome verbastering is. En deze indruk wordt nog versterkt, wanneer wij bedenken, dat de klankverbastering klein genoeg is om aan simpel verkeerd verstaan te liggen. Wat moet men dan nog naar een verklaring grijpen die niet meer dan de schijn mee hoeft te hebben?

De toevalligheid van de overeenkomst kan verklaard worden uit het feit, dat de grondslag wel degelijk gevormd wordt door een voorzegging aan Jeruzalem, in bewoordingen als een donkere spiegel. Deze behoeft maar deze verbastering te ondergaan, die niet zo toevallig is, of het is als nadere invulling van een tekst, die er gauw zo een oproept. Immers alle horen en lezen doet meer invullen dan waar de bewoordingen strikt aanleiding toe geven, temeer in het geval dat iets wat (hier: door een misverstand) onduidelijk is, erom vraagt. De invulling van de mededeling over 'de gruwel der verwoesting' moge dit illustreren.

Toch valt er nog een zwaar contra-argument te overwegen en dat is:

Speelt in 's schrijvers achterhoofd soms steeds een thema, dat wij het best verwoord gelieven te zien in Jezus' laatste woorden (begin Handelingen), de voorzegging van de heroprichting van het 'koninkrijk' voor Israel, die hij-alleen noemt, ja, dat hij herhaaldelijk bespeelt, en dat samen met het tweemaal spreken over de ondergang van Jeruzalem (hier en in het reeds besproken logion) licht verraadt, dat de schrijver deze inderdaad heeft meegemaakt?

Hiertegen kan echter wederom gewezen worden op het feit, dat Mattheus een logion ook heeft, zodat voor de ondergang van Jeruzalem, die erin mee zou klinken, als lucaans stokpaardje alleen Jezus' laatste woorden overblijven. Maar deze betreffen nu juist de nog openstaande grote vraag, die de leerlingen ongetwijfeld gehad moeten hebben, nl. wanneer zal de als Messias erkende Jezus Israel verlossen van de politieke onderdrukking? Dit is een motief, dat gezien ook het feit, dat Lukas het ook als door de Emmaüsgangers verwoord geeft, inderdaad een lucaans motief mag heten. Maar dit motief is niet hetzelfde als dat andere, dat door Jeruzalems val geïnspireerd zou moeten zijn. De reden van de belangstelling van de auteur ervoor behoeft niet verder gezocht te worden dan in het feit, dat hij bij het overnemen van wat overgeleverd werd ook nog eens een actieve ondervrager was, die alleen daardoor al op dit inderdaad spelende belangrijke motief is gestuit.

En het kan ook, omgekeerd aan de veronderstelling van zo'n benvloedend gegeven, zijn, dat het met Mattheus gemene logion (Lk 13:35; Mt 23:37) juist samen met de verkeerd verstane rede er mede toe kan hebben bijgedragen de aandacht van de auteur op dit thema te richten en hem Jezus' laatste woorden te doen, niet alleen: registreren, maar ook: expliciet melden.n5

Conclusies

Onze conclusie moet zijn: Wij behoeven feitelijk niet meer te doen dan ervan uitgaan, dat Lukas niets anders dan een goed bedoelde weergave van Marcus is en in zijn fout 'toevallig' profetisch.

Hiermee kunnen we terugkeren tot waar we mee begonnen. Er is geen voldoende grond voor om dit evangelie na 70 te dateren, maar wel rond of in de natijd van Paulus' proces te Rome. Temeer daar de auteur in de aanhef van zijn evangelie spreekt van zaken die onder 'ons' tot vervulling zijn gekomen, 'gelijk aan ons hebben overgeleverd zij die van het begin af aan ooggetuigen en dienaren van het Woord zijn geweest'. Dit wijst niet bepaald naar zo'n late datum. In ieder geval is er geen enkele reden om aan deze aanhef te twijfelen. En we hoeven deze niet op een onnodig late datum te laten slaan.

Tot slot: Wanneer wij pogen het Lukas-evangelie te dateren, doen wij dat meteen, afgrenzend, met dat van Marcus, daar dit in Lukas verwerkt is. In de wijze waarop dit gebeurd is vinden wij minstens één aanwijzing dat Mattheus op een kern teruggaat die nog vóór Marcus moet liggen, waarbij het er, gezien de grote gelijkenis van Marcus met zijn Mattheusvariant, alle schijn van heeft, dat de tijdsafstand hiermee niet al te groot zal zijn, zodat ook Matteus goed vóór 70 te dateren valt. Meer licht wordt hierop geworpen door Mattheus' vermelding van HaKeldama, de Bloedakker, een begraafplaats voor vreemdelingen, die zo heet 'tot op de dag van vandaag' (27:8). Gek, wanneer dit is terwijl de hele stad er volgens Flavius Josephus grondig verwoest bijlag, ook al lag de begraafplaats buiten de muur.n6
Dit geldt overigens ook voor de vermelding in het vierde evangelie van een badhuis, dat te Jeruzalem is (5:2). En dit wordt gezegd door een man die het zich kon permitteren vol te houden, dat hij Jezus had gekend (I Jo1, de auteur is duidelijk dezelfde), kennelijk zonder voor tegenspraak te hoeven vrezen van de zijde van zijn geadresseerden (I, II, III Joh. Men kan hier nog opperen, dat de eerste brief, die deze bekendheid met Jezus meldt door de late auteur geantedateerd is, maar daarvoor is de inhoudelijke overeenkomst met de tweede brief te groot, die op zijn beurt weer te sterk overeenkomt met de derde brief, die, gezien zijn opzet en inhoud zeker niet geantedateerd is, maar zodat er ook geen antedatering mogelijk is ten opzichte van deze. Er was dan ook niets dat ook maar een glimp van een handvat bood voor deze veronderstelling.
Hij zou het na 70 geschreven kunnen hebben, maar waarom zou je dit, met die indicatie over het badhuis, veronderstellen?n7 Zo komen we tot de conclusie, dat de ontstaansdata van de evangeliën elkaar niet al te sterk zullen ontlopen en binnen de door Lukas aangegeven tijdmarge liggen, zonder dat het nodig is er ook maar één na 70 te dateren. Het gaat niet aan deze auteur in feite tot een leugenaar te verklaren. De evangeliën zijn geschreven, terwijl er nog ooggetuigen van het beschrevene in leven waren.

 


Noten

1. Hiermee bedoel ik: mogelijk meerdere eerdere varianten van Marcus.

2. Ofschoon in de tijd van Hadrianus de gemalin van de archon van Thebe Kandake heette, een ontdekking in het British Museum die mij even perplex deed staan, vond ik weldra de oplossing door door te lopen naar ´Nubië´. Hier werd bevestigd, dat ´Kandake´ ook een titel is, die voorkwam bij de koninginnen van het Nubische koninkrijk van Meroë, tussen de 3e/4e eeuw v. Chr. tot 3e/4e eeuw na Christus. Dit verhindert ook de veronderstelling, die een lijn trekt langs de Ethiopische Falasha´s teneinde een letterlijke uitleg van het verhaal van de Ethiopische schatbewaarder staande te houden.

3. Heeft Mattheus hier (oer-)Marcus - op juiste wijze - gexpliciteerd of heeft Marcus oer-Marcus-naar-Mattheus hier verkort? Mij dunkt het eerste, daar verscherping hier meer voor de hand ligt dan vervaging, met name het explicietere zowel 'heilige plaats' als het vermelden van Daniël bij Mattheus t.o.v. Marcus, die Daniël weglaat en zegt 'waar het niet behoort'. Dan hoeft er in dit onderdeel geen verschil te zijn tussen oer-Marcus waarop Mattheus stoelt en Marcus.

4. Jer 7:14. Er is geen reden dit soort uitspraken per se als vaticinatio ex eventu te zien. Vgl. b.v. de voorzegging door Savonarola, dat de Franse koning Florence zou veroveren. En men zie de laatste strofe van Willem Elsschots ´Van der Lubbe´, geschreven in 1934, dat van een vooruitziende blik getuigt:

´Moog je geest in Leipzig spoken
tot die gruwel wordt gewroken,
tot je beulen, groot en klein,
door den Rus vernietigd zijn.

5. Deze woorden, die over een letterlijk politieke herstel door hemzelf van Israel gaan, zijn door de christelijk-joodse polemiek over de aard van het messias-rijk altijd over het hoofd gezien. Dit staat nog altijd op onaanvaardbare wijze de joods-christelijke toenadering in de weg, m.i. als het voornaamste obstakel, aangezien de Messias-definitie van J. Klausner ('Der jüdische und der christliche Messias') feiteijk dezelfde is als die van Efesiërs en Kolossenzen.Ik prepareer momenteel een webpublicatie over het schijnbare verschil tussen beide Messiasbeelden.

6. Ik ben het hier niet eens met Sjef van Tilborg: Matthew, 3-10: an intertextual reading (in: S. Draisma [ed.], Intertextuality in Biblical Readings. Essays in Honour of Bas van Iersel, Kampen 1989). Hij vraagt zich af: "Does not the situation of Jerusalem after 70 AD bring (also [: gelijk Van Tilborgs interpretatie van Mt 27:3-10 in het licht van Septuagint Jer 19:6 polunandriov thV sfaghV in a significant trace of meaning: the field of blood as 'field of slaughter' (see thV sfaghV from Jer. 19.16 LXX), where no Jews but only foreigners are buried."
Een dergelijke poging is niet zozeer uitleg als wel inleg. Het gaat erom te beginnen met wat voor de hand ligt. De auteur kan al schrijvend menige reminescentie en associatie hebben gehad. D.w.z. indien hij Jeruzalem verwoest zou hebben gezien, dan zou zulks allicht door zijn hoofd kunnen zijn gegaan, maar vooreerst is van belang te noteren, dat er daar een begraafplaats voor vreemdelingen is geweest, ook betuigd begin Handelingen.
Een aanpak als de zijne werkt te zeer met te vage overeenkomsten en te weinig met de inwendige logica der geschilderde zaken en gebeurtenissen, zodat i.p.v. dat de gang der handeling tot spreken komt, nadrukken en interpretaties te zeer van buitenaf opgelegd lijken, i.p.v. daar minstens mede één geheel te vormen of anders er zelfs uit voort te komen. Hetgeen ook apriori ten koste gaat van de mogelijkheid, dat er van weergave sprake is van reële toedracht. Wat dit betreft ligt er teveel nadruk op de tekst alleen, zodat intertextuele verschillen onverklaard blijven, hoewel juist de weerbarstige realiteit, die zich niet aan teksten houdt, hen kan verklaren, b.v. het verschil tussen het huis (van de pottenbakker) bij Jeremia en de grond (van de pottenbakker) bij Mattheus 27:10. Methodologisch is afzien van mogelijk realiteitsgehalte ten gunste van de narratie of ook het genre met te grote nadruk op bijbedoelingen e.d. slecht, omdat (al dan niet) betrekking hebben op een realiteit de tekst gauw verandert en verschillen kan verklaren.
De moeilijkheid, dat de realiteit toch niet zou vallen te achterhalen a) zou hier niets aan veranderen, en daarom zal men altijd de categorie 'mogelijke realiteitsweergave (-weerspiegeling, -invloed)' achter de hand moeten houden en b) men kan door als een detective af te tasten en op aanwijzingen te letten soms in sterkere soms in minder sterke mate zaken en toedrachten plausibel maken.

7. Dit evangelie wordt laat gedateerd (naast traditioneel omdat men de schrijver van dit evangelie verwart met de Johannes van de Apocalyps, alsof men daarvan de ouderdom maar bij benadering kan vaststellen!), doordat het sterk theologisch en gereflecteerd is: maar dit zijn de brieven van Paulus ook; en te geconstrueerd is - maar dit dient niettemin een weergavebedoeling en zegt niets over de ouderdom; waarbij men de vele details voor 'make-beliefs' (dus in de slechte zin des woords) aanziet, maar o.a. 3:23;4:2;6:60-66;11-54 wijzen uitdrukkelijk op een goede zin des woords en bedoeling.

 


Bibliografie

C.K. Barrett: The Gospel According to Saint John (1978).

J. Black. The Semitic Element in the New Testament. Exp. Times 77, 1965 p. 20-23.

G. Bornkamm. Jezus van Nazareth (Dutch translation). 1963.

F. Büchsel. Die griechische Sprache der Juden in der Zeit der Septuaginta und des Neuen Testaments. (In: Zeitschrift für die alttestamentliche Wissenschaft, 19, 1944, pg. 132-149).

R. Bultmann. Die Geschichte der Synoptischen Tradition. 6. Auflage, 1964.

H. Conzelmann. Der geschichtliche Ort der lk Schriften im Urchristentum. (In: G. Braumann(ed.): Das Lukas-Evangelium (WdF 280), Darmstadt 1974, 236-60).

M. Dibelius. Formgeschichte des Evangeliums, 1933.

S. Draisma (ed.). Intertextuality in Biblical Writings (Essays in honour of Bas van Iersel),Kampen 1989.

J.A. Fitzmyer. The Gospel according to Luke. Garden City, 1981.

Helmut Flender. St Luke Theologian of Redemptive History. London 1965.

C.J. den Heyer. Het Ontstaan en de Ontwikkeling van het Nieuwe Testament. (In: A.F.J. Klijn [ed.]. Inleiding tot de Studie van het Nieuwe Testament).

M. Hengel: The Johannine Question (1989, English translation).

D. Hill. Greek Words and Hebrew Meanings. Studies in the Semantics of soteriological terms. Cambridge 1976.J.M. Creed. The Gospel according to Saint Luke. London 1960.

J. Jeremias. Die Sprache des Lukasevangeliums (KEK.S), Göttingen 1980.

Flavius Josephus. De Val van Jeruzalem (Uit: de Joodse oorlog), 1958.

W.H. Kelber. Markus und die mündliche Tradition. (In: Linguistica Biblica 45, 1979, p. 5-58).

R. Lane Fox. De Bijbel; waarheid en verdichting (Dutch translation, 1991).

I.H. Marshall. The Gospel of Luke (NIGTC), Exeter, 1978.

N. Perrin. What is Redaction Criticism? Philadelphia 1969.

J.A.T. Robinson. Redating the New Testament. London 1876.

J.Rohde. Die redaktionsgeschichtliche Methode. Einführung und Sichtung des Forschungsstandes, Berlin 1966.

S. Schulz. Gottes Vorsehung bei Lukas, ZNW 54 (1963) p. 104-116.

G. Strecker. Redaktionsgeschichte als Aufgabe der Synoptiker-exegese (Eschaton und Historie.Göttingen 1979, pg. 9-32).

John Wenham. Redating Matthew, Mark and Luke. London 1991.

E.P. Sanders and M. Davies: Studying the Synoptic Gospels, 1989.

W.S. Vorster. De taal van het Nieuwe Testament (In: A.F.J. Klijn. Inleiding tot de Studie van het Nieuwe Testament).

H. Wansborough. Jesus and the oral Gospel Tradition. Sheffield 1991.

 

Copyright © J.M.M. Thurlings 24 mei 1998, 25 juni 2001


Aantal bezoekers sinds 6 juli 2001:


UNIVERSI FINIS VERITAS!

 

Pagina Layout: Copyright © 1998-2000 Stichting Europese Apologetiek
Pagina gemaakt op: 6 juli 2001
Pagina bijgewerkt op: 28 juli 2001

Algemene disclaimer: 
Het is de bedoeling van de stichting Europese Apologetiek (verder aangeduid met: "de stichting") om wetenschap en onderzoek te bevorderen. Het is geenszins de bedoeling van de stichting of van de evtl. auteurs van artikelen om mensen te kwetsen of hen een slechte naam te geven, maar integendeel te helpen qua rationele inzichten en te waarschuwen voor mogelijke gevaren, zoals sekten en andere dubieuze bewegingen. De inhoud van de artikelen, recensies, enz. vertegenwoordigt de mening van de auteurs en niet per se van de stichting. 
M.b.t. het toeschrijven van sommige (bijv. sektarische, onethische, irrationele, bijgelovige, occulte, enz.)  eigenschappen aan bepaalde groepen, stromingen of individuen op webpages van deze site: het gaat hier alleen om meningen en niet om stellingen van juridische kracht; er wordt alleen aangegeven dat er mogelijkheid is voor het toewijzen van die eigenschap(pen) aan de genoemde groepen. Dit geldt ook voor de keuze van links naar andere sites, of links naar offsite artikelen. 
Hiermee bent u, bezoeker van deze site, erop attent gemaakt dat de pagina's en de links op deze site, u kunnen confronteren met kritische meningen. Het is geheel uw eigen verantwoording als u ervoor kiest om verder te gaan kijken en de stichting stelt zich hiervoor niet aansprakelijk.