De zwarte doos van Darwin

het biochemische vraagteken bij de evolutie

door

Michael J. Behe

 

Navigatietips:

Algemene disclaimer: zie onderaan

 

Samenvatting: toont de onmogelijkheid van de evolutietheorie aan op biochemisch niveau en geeft een beter natuurwetenschappelijk alternatief: Intelligent Design

Moeilijkheidsgraad: 2

1 = heel makkelijk, leuk
2 = populair
3 = serieus, academisch
4 = moeilijk
5 = onderzoek

 

Overzicht:

 


Bibliografische gegevens

Michael J. Behe,  De zwarte doos van Darwin. Vert. door H. Moerdijk. Baarn: Ten Have, 1997.

Oorspronkelijke titel: Darwin's Black Box: The Biochemical Challenge to Evolution
Oorspronkelijke uitgever: The Free Press, New York (imprint van Simon & Schuster, Inc., New York)
© 1996 Michael J. Behe
© 1997 Nederlandse vertaling: Uitgeverij Ten Have b.v., Baarn
Nederlandse vertaling: Henk Moerdijk
ISBN 90 259 4695X

Pagina's: 353
Register.

Bestellen met Proxis  (Hardback)


Inhoud

Voorwoord van A. van den Beukel ...........VII

Voorwoord ..........XIII

Deel I: De doos wordt geopend

1. Lilliputachtige biologie ...........3
2. De grondbeginselen .............31

Deel II: Bestudering van de inhoud van de doos

3. Row, row, row your boat ............64
4. Rube Goldberg en het bloed .............89
5. Van hier naar daar ...............115
6. Een gevaarlijke wereld ...............137
7. Een dodelijk verkeersongeval ...............161

Deel III: Wat vertelt de doos ons?

8. Verschijnen of verdwijnen .............187
9. Intelligent ontwerp .............216
10. Vraagtekens bij het ontwerp ..............243
11. Wetenschap, filosofie, religie ..............274

Aanhangsel: De chemie van het leven ..............302
Noten ..............327
Dankwoord ..............340
Register ................341

 


Recensie door Jaccoline Gedressac

 

Er zijn boeken die mateloos interessant zijn; interessant genoeg om letter voor letter te lezen en alles op te nemen wat je als lezer toevertrouwd krijgt aan informatie. Maar vaak zijn dit ook boeken op een niveau dat je begrip af en toe te boven gaat, waardoor je 't gevaar loopt de draad van het boek kwijt te raken. Dit boek, 'De zwarte doos van Darwin - het biochemische vraagteken bij de evolutie' door Michael J. Behe, is daar een voorbeeld van, maar desalniettemin zeker de moeite van het lezen waard. In deze recensie zal ik met enkele korte notities bij dit boek uitleggen waarom... 1

Op de knieën voor de lezers...

De kunst van doceren is dat je in staat bent om iets, waarmee jezelf heel vertrouwd bent, uit te leggen aan een publiek dat van jouw vakgebied wellicht maar een fractie begrijpt. Je moet dan als het ware op-de-knieën om op hun niveau terecht te komen, als je je tenminste als doel hebt gesteld hen iets te leren, iets duidelijk te maken. Dit doel heeft Michael J. Behe, docent biochemie aan de Lehigh University - USA, duidelijk voor ogen gehad, toen hij dit boek schreef. Hij neemt in het eerste deel van dit boek de lezer mee op reis langs diverse complexe biochemische processen. Bij de uitleg hierover wringt hij zich in allerlei bochten om de extreme complexiteit van deze processen te vertalen naar een niveau dat de leek wel kan begrijpen. Dit is een lovenswaardig streven, maar anderzijds vind ik de vergelijkingen wel wat banaal (Behe gebruikt bijv. de acties van tekenfilmfiguur Foghorn Leghorn om de complexiteit van biochemische systemen uit te leggen). Behe presenteert zich hierbij als een creatieve geest, die in staat is om moeilijke stof op een grappige manier te verwerken en daarbij de lezers op-zijn-hand lijkt te krijgen. Dat brengt me bij een tweede kritische noot, namelijk dat de toonzetting van zijn boek in een wat triomfantelijke 'kijk-mij-eens-gelijk-hebben'-stijl geschreven is. Hierdoor vind ik dat het aan wetenschappelijkheid inboet. Maar wellicht is dit ook te wijten aan een intercontinentaal verschil tussen zijn amerikaanse achtergrond en mijn nederlandse 'doe-maar-gewoon...'-houding... Bovendien waren wetenschappers waarschijnlijk niet de doelgroep die Behe in eerste instantie met dit boek voor ogen had, maar eerder de geïnteresseerde leek op dit vlak. 

De kern van het boek (en tevens de opheldering van de titel van het boek) wordt naar mijn mening verwoord in hoofdstuk 8 'Verschijnen of verdwijnen', waar de auteur uitlegt dat de biochemie van het heden zoveel meer weet over de moleculaire wereld, dat daardoor belangrijke uitgangspunten van de darwinistische evolutiebiologie inmiddels achterhaald zijn. Dit bepaalt je bij de betrekkelijkheid van de wetenschap en tevens bij de vraag, in hoeverre wetenschappers bereid zijn hun uitgangspunten bij te stellen. In dit opzicht deed het me denken aan de boeken 'De dingen hebben hun geheim' en 'Met andere ogen' van A. van den Beukel 2, die waarschijnlijk dan ook om die reden  het voorwoord in Behe's 'De zwarte doos van Darwin' schreef. 

Ik heb al eerder aangegeven dat het wel de nodige energie vraagt van de lezer om dit boek in zijn geheel door te lezen, met name de tekst die in een kleiner lettertype is afgedrukt. Voor de één zal dit in de praktijk betekenen dat er even wat doorgebladerd wordt in plaats van doorgelezen, voor de ander zal het een verrassing zijn dat het lezen van dit boek tevens iets van een herinnering oproept aan de scheikunde- en biologielessen op de middelbare school. 

Tot slot...

Michael J. Behe is er in geslaagd op een overtuigende en verfrissende wijze een boek te schrijven over de stand van zaken van de biochemie in de jaren negentig. Hij gaat daarbij een confrontatie met de darwinistische evolutiebiologie niet uit de weg. Er valt veel te zeggen over dit boek, maar wellicht is het beter om het zelf te gaan lezen. Dat kost de nodige energie en moeite, en zal de lezer zeker tot nadenken stemmen, maar die is daarna in ieder geval wel een hele ervaring rijker...

Jaccoline Gedressac

 

Noten

1. Ik beperk me in deze recensie tot enkele algemene indrukken over het boek en niet zozeer tot de inhoud van het boek. Dit wordt uitgebreid behandeld in de onderstaande recensie van dit boek door Willem Vreeken.

2. 'De dingen hebben hun geheim - gedachten over natuurkunde, mens en God', A. van den Beukel, 1990, Ten Have / Baarn & 'Met andere ogen - over wetenschap en het zoeken naar zin', A. van den Beukel, 1994, Ten Have / Baarn

 

© Jaccoline Gedressac-de Keizer, Den Haag, juli 1999

 



Recensie door Willem Vreeken

 

SAMENVATTING

 Op school wordt ons geleerd dat wij uit een oersoep zijn ontstaan en geëvolueerd, dit heeft héél lang geduurd. Echter, de laatste tijd zijn veel ontdekkingen gedaan door de wetenschap. De wetenschap dringt steeds dieper door in de geheimen van het leven. Hoe dieper zij doordringt, hoe complexer alles lijkt te zijn ontstaan......óf ontworpen. Michael J. Behe gaat in dit boek de laatste optie bespreken en verdedigen. Veel wat voor Darwin nog verborgen was, kan nu getoetst worden aan zijn evolutieleer¹. In dit boek doet de biochemicus Michael Behe een aanval op de evolutieleer van Darwin. Het boek bestaat uit drie delen. In het eerste deel wordt de stelling verdedigd dat de evolutie beschouwd moet worden op moleculair niveau, de biochemie. In het tweede deel bespreekt hij een aantal complexe biochemische systemen in levende organismen, dit is het moeilijkste deel om door te komen. Deel drie is meer beschouwend van aard.

Michael J. Behe doceert biochemie aan Lehigh University. Hij heeft meer dan dertig wetenschappelijke publicaties op zijn naam staan, en zijn onderzoeken worden veelal gefinancierd door de National Institutes of Health. Behe is woonachtig in Bethlehem, Pennsylvania.

DEEL I: DE DOOS WORDT GEOPEND

De geschiedenis van de biologie kan gezien worden als een geschiedenis van zwarte dozen, die een voor een geopend worden. Nadat de ene doos is open gemaakt, komt er een nieuwe doos tevoorschijn. Verschillende geleerden hebben in het verleden het leven bestudeerd:
Hippocrates, de 'vader der geneeskunde' (± 400 v.Chr.), die ziekten beschreef en oorzaken zocht. Ziekte werd verklaard door een overvloed van een van de sappen waaruit het lichaam bestaat: bloed, geel gal, zwart gal en slijm.
Aristoteles, de grootste bioloog en filosoof van de Grieken, deelde het dierenrijk in categorieën.
Galenus, een Griekse arts in Rome (± 200 na Chr.), probeerde de functie van dierlijke organen te begrijpen.

In de Middeleeuwen ging het wetenschappelijk onderzoek met flinke sprongen vooruit. Deze ontwikkeling zette zich voort: In de zeventiende eeuw werd de bloedsomloop ontdekt. Toen de microscoop werd uitgevonden, waardoor de bacteriële cel bekeken kon worden (Van Leeuwenhoek), werd een hele grote sprong gemaakt. Deze 'nieuwe lilliputachtige wereld' was een enorme ontdekking, maar bleef nog lang een zwarte doos, waarover de geleerden weinig zinnigs konden zeggen. Dit gold ook voor Darwin, die de evolutietheorie heeft uitgedacht. De ontwikkeling ging verder met de uitvinding van de elektronenmicroscoop, welke na 1945 een snelle ontwikkeling doormaakte. Er kon nu op subcellulair niveau gekeken worden!

In 1953 ontdekten Watson en Crick met behulp van röntgenkristallografie het DNA-molecuul, welke bestaat uit bouwstenen van nucleotiden, die weer zijn opgebouwd uit desoxyribose (een suiker) met daaraan verbonden een fosfaatgroep en een stikstofhoudende base. Het DNA bevat vier soorten nucleotiden: adenine, guanine, cytosine en thymine. Met behulp van nog betere technieken, zoals Nuclaire Magnetische Resonantie (NMR), kunnen we de DNA-moleculen tot in de kleinste details bestuderen.

In het laatste decennium van de twintigste eeuw bevinden wij ons in de hoogtijdagen van het onderzoek en is het einde in zicht. De enige zwarte doos die nog restte was de cel. Deze werd geopend en bleek moleculen te bevatten - de kern van de natuur. Dieper kunnen we niet in haar doordringen....Er moeten nog vele details worden ingevuld en ongetwijfeld komen we nog voor vele verrassingen te staan.....De huidige wetenschapper kan tevreden vaststellen dat de werking van de eiwitten en andere moleculen een afdoende verklaring biedt voor de basis van het leven. Van Aristoteles tot de moderne biochemie moest de ene schil na de andere worden verwijderd alvorens de cel - de zwarte doos van Darwin - eindelijk aan ons geopenbaard kon worden.
- pag.16

Vervolgens schrijft Behe over micro- en macro-evolutie. Darwin had gelijk wat betreft micro-evolutie: snavels van vinken kunnen in de loop van jaren veranderen. Ook op moleculair niveau gebeurt micro-evolutie: het HIV-virus kan zijn buitenste laag veranderen om aan het immuunsysteem te ontsnappen. Ten aanzien van de macro-evolutie is geen overtuigend bewijsmateriaal gevonden, hier blijken 'ravijnen' te bestaan tussen verschillende levensvormen. Behe wil in dit boek aantonen dat deze 'ravijnen' ook bestaan op (sub)cellulair niveau. Veel evolutionisten gaan voorbij aan de problemen op biochemisch niveau. Darwin wist niet beter, en kon toen hij bijvoorbeeld de evolutie van het oog besprak dit niveau overslaan. Darwin begint met een lichtgevoelige plek, die bij bepaalde organismen wordt gevonden. Die plek was er, en van daaruit redeneren veel biologen: Er kwam een kromming, de kromming nam toe, er werd een transparante stof toegevoegd die ging functioneren als lens, welke ook weer verder ontwikkelde, tot bijvoorbeeld het menselijk oog ontstond. Behe is niet zo geïnteresseerd in deze redenering, en al zou die overeenkomen met het fossielenarchief, in het licht van de moderne biochemie liggen de zaken heel anders. Behe bespreekt vervolgens in detail de complexe reacties die plaatsvinden als gevolg van een foton van licht in een cel. Ik beschrijf dat hier nu niet, maar Behe beweert dat het neodarwinisme hier niet aan kan voorbijgaan als zij het heeft over de ontwikkeling van het oog.

Hieronder een aardig citaat van Lynn Margulis, gerennommeerd hoogleraar in de biologie (biochemie) aan de universiteit van Massachusetts uit het wetenschappelijk tijdschrift Science (1991):
"De geschiedenis zal het neodarwinisme uiteindelijk beoordelen als een kleine twintigste-eeuwse religieuze sekte binnen het zich in alle richtingen verspreidende geloof van de Angelsaksische biologie"- pag.31

Het volgend citaat is van de paleontoloog Niles Eldredge (1995):
"Geen wonder dat de paleontologen zich zo lang verre hebben gehouden van de evolutie. Zij lijkt nooit te gebeuren....De evolutie kan niet eeuwig op een andere plek plaatsvinden. Maar in de ogen van veel wanhopige paleontologen die zo graag iets over de evolutie te weten willen komen, leveren de fossielen weinig anders op."

Behe: Wiskundigen hebben door de jaren heen geklaagd over het feit dat de door het darwinisme gehanteerde getallen niet kloppen. De informatietheoreticus Hubert Yockey (1992) beweert dat de benodigde informatie voor het ontstaan van het leven niet bij toeval ontwikkeld kan zijn. - p.35 (Ik wil hierbij ook verwijzen naar het recent uitgekomen boek van William A. Dembski 'The design inference, eliminating chance through small probabilities", 1998; Dit boek geeft een diepgaande wetenschappelijke analyse aangaande de evolutieleer. U kunt het boek bestellen via onze engelse bookshop; N.B. het is een moeilijk boek en staat vol met moeilijke wiskundige formules! WV).

Behe vervolgt met een favoriet van de creationisten: de bombardeerkever. Hij beschrijft de interessante discussie tussen evolutionisten en creationisten omtrent dit beestje. Ook het oog wordt weer besproken. Behe legt uit wat het probleem is met de evolutie van onherleidbare complexe biologische systemen: Een biologisch systeem vereist een minimale werking. Als het gaat over de 'lichtgevoelige plek' waar Darwin en Dawkins (de beste popularisator van het darwinisme) hun redenering mee beginnen, dan beginnen ze met een meercellig orgaan waarvan de individuele cellen de complexiteit van een televisie verre overtreffen.

DEEL II: BESTUDERING VAN DE INHOUD VAN DE DOOS

Dit deel beschrijft zeer uitgebreid een aantal complexe biologische systemen vanuit een biochemische invalshoek: 1. De trilhaar en de flagel; 2. de bloedstolling; 3. het transport in de cel; 4. het immuunsysteem en 5. het systeem dat de cel nodig heeft voor het produceren van een van zijn bouwstenen.

1. De trilhaar en de flagel (=hst. 3: Row, row, row your boat)

Na een gedetailleerde beschrijving van de trilhaar, die je bijvoorbeeld langs de ademweg van het menselijk lichaam vindt om slijm naar buiten te werken, bespreekt Behe de problemen waar je met de evolutietheorie tegenaanloopt. Op moleculair niveau zijn namelijk alle details belangrijk. Het systeem loopt echt vast als er één moleculair moertje of schroefje ontbreekt. Het gaat om een systeem dat zeer fijn gereguleerd is. Als in het vroegste stadium de trilhaar niet aan het celoppervlak zit, werkt de trilhaar ontwrichtend in het binnenste van de cel. Dit is een van de honderd moeilijkheden die overwonnen moet worden (Behe noemt nog enkele voorbeelden).

De trilhaar wordt door vele wetenschappers bestudeerd, door biochemici, biofysici, moleculair-biologen en artsen. Via internet stuit Behe op meer dan duizend artikelen uit de afgelopen jaren met het woord trilhaar in de titel. In de afgelopen decennia zijn waarschijnlijk tienduizenden artikelen geschreven. Als je daarna gaat kijken naar die artikelen, in welke er pogingen gedaan zijn om een evolutionistische verklaring te geven, dan kom je op slechts twee artikelen, waarbij beide een verschillende verklaring hebben en beide geen cruciale kwantitatieve details of mogelijke problemen aankaarten. Dit leidt ons, na bespreking van de artikelen, helaas in de droomwereld van Casper en Hobbes, en niet naar een wetenschappelijk onderbouwd verhaal. We kunnen concluderen na een speurtocht door de literatuur dat niemand weet hoe de evolutie van de trilhaar heeft plaatsgehad.

Verderop lezen we welk een zwemsysteem sommige bacteriën hebben. Je kan de bacteriële flagel (=dit zwemsysteem) vergelijken met een roterende schroef. (We hadden het net nog over een 'eenvoudige' trilhaar=roeipeddel). De bacteriële flagel bestaat uit ten minste drie delen: een peddel, motor en een roterend deel. Dit is onherleidbaar complex met gigantische hindernissen voor een evolutie. Er is dan ook geen enkel artikel tussen de duizenden artikelen over dit schitterende systeem, wat gaat over een model voor evolutionaire ontwikkeling.

Het is de vraag of er ooit nog een evolutionaire verklaring komt voor deze 'eenvoudige' structuren, waarbij honderden tot duizenden onderdelen precies op elkaar zijn afgestemd.

2. Het bloedstollingssysteem (=hst.4: Rube Goldberg en het bloed)

Het stollingssysteem kun je vergelijken met een waterval of een cascade van gebeurtenissen. Het gaat te ver hier het hele systeem te beschrijven, daarvoor moet u het boek maar lezen of een biochemieboek. Kort samengevat: Het bestaat uit een intrinsieke en een extrinsieke route. Voor de eerste zijn de stollingseiwitten in het bloedplasma, voor de tweede zitten de stollingseiwitten op cellen. Als het stolsel eenmaal gevormd is, moet de stolling stoppen, dit gebeurt door een aantal andere eiwitten. Elke stap in het systeem is noodzakelijk voor de werking: Een activerend enzym moet op het juiste moment een proënzym tegenkomen en het activeren. Timing en snelheid is van levensbelang voor het dier of de mens: Als bijvoorbeeld het trombine de proconvertine op het verkeerde moment activeert dan kan je hele bloedsomloop een gestolde massa worden, met volledige hart-, herseninfarcten, e.d. ; Maar als bijvoorbeeld het proaccelerine of de antihemofiliefactor te langzaam worden geactiveerd bloedt het organisme dood.

Om verder te gaan met de ontstaansvraag van het bloedstollingssysteem citeert Behe de hoogleraar Russell Doolittle, biochemicus en vooraanstaand wetenschapper op het gebied van evolutie van het het bloedstollingsproces:
Hoe in hemelsnaam ontwikkelde zich dit complexe en subtiel uitgebalanceerde proces?... De paradox is: als elk eiwit afhankelijk was van zijn activering door een ander eiwit, hoe kan het systeem dan ooit tot stand zijn gekomen? Welk nut zou een onderdeel van het systeem hebben bij afwezigheid van alle andere bestanddelen? - p.107
Professor Doolittle heeft een scenario voor de ontwikkeling van de bloedstolling (p.108/109). Doolittle geeft aan dat het een yin-en-yang-scenario betreft, waarbij de enzymen en proënzymen yang voorstellen en de niet-enzymen yin. Doolittle waarschuwt ons met de woorden: "Vergeet niet dat het een metafoor is". Hij wil hiermee aangeven dat dit systeem een subtiel uitgebalanceerd verschijnsel is. De balans ontstaat door voorwaartse en terugwaartse stappen. Vervolgens gebruikt hij zinnen als: - Weefselfactor 'verschijnt' , fibrinogeen 'wordt geboren', antiplasmine 'is het resultaat van', een verbindend eiwit wordt losgelaten', TPA (=tissue-type plasminogen activator) 'komt plotseling in beeld' e.d. Behe's reactie hierop is dat hij dit soort zinnen makkelijk kan opschrijven (zeker in de populaire pers om de evolutie als vanzelfsprekend gebeuren te nemen doen dit soort verhalen het goed), maar wijst erop dat, als je wetenschap wil bedrijven, Doolittle de berekeningen en kansen moet geven, en dat doet hij niet. Bijvoorbeeld om TPA te krijgen komt Behe op een kans van 0.118 (berekening op pag.110). Dit geldt ook voor de andere eiwitten. De kansen overtreffen vele, vele malen de leeftijd van dit heelal (en zeker die van de aarde). Dit geldt zeker als, dat bepaalde eiwitten tegelijkertijd samen gebracht moeten zijn om samen een stap te vormen in de bloedstolling, je moet de kansen dan vermenigvuldigen met elkaar. Behe beschrijft nog andere problemen die worden vermeden door Doolittle en komt tot de conclusie dat niemand weet hoe het bloedstollingsproces tot stand kwam.

3. Het transport in de cel (=hst.5: Van hier naar daar)

Cellen zijn te vergelijken met fabrieken met miljoenen draaiende motoren. Deze motoren werken niet zelfstandig, maar er zijn vele transportwegen die de motoren met elkaar verbindt. Zonder deze transporten zouden er geen processen uitgevoerd kunnen worden. Ik wil, vanwege de lengte van de recensie, Behe's gedachten over dit onderdeel van het leven bekorten door hem te citeren:

Een analyse toont aan dat het blaasjestransport onherleidbaar complex is en dat zijn ontwikkeling dus moeilijk langs darwinistische weg te verklaren is. Een dooltocht door de professionele biochemische literatuur en standaardwerken leert ons dat men nooit heeft geprobeerd een gedetailleerde route te beschrijven waarlangs een dergelijk systeem tot stand zou zijn gekomen. Wanneer zij wordt geconfronteerd met de ontzagwekkende complexiteit van het blaasjestransport, staat de darwinistische theorie met een mond vol tanden. - pag. 136

De confrontatie met de gigantische complexiteit die de hedendaagse biochemie in de cel heeft blootgelegd, heeft de wetenschappelijke gemeenschap met stomheid geslagen. - pag. 215 (hst.9)

Het resultaat van al deze pogingen om de cel te onderzoeken - om het leven op moleculair niveau te analyseren - is een luide, scherpe kreet: Ontwerp! Het resultaat is zo ondubbelzinnig en veelbetekenend dat het een plaats verdient bij de grootste prestaties in de geschiedenis van de natuurwetenschap. - pag. 273 (hst.11)

4. Het immuunsysteem (=hst.6: Een gevaarlijke wereld)

Toen ik (WV) als student op college het immuunsysteem uitgelegd kreeg door een welbespraakt hoogleraar, was ik meer onder de indruk van de complexiteit dan van andere complexe systemen. Ik vond het echt fantastisch hoe dit verdedigingssysteem werkte. Het menselijk of dierlijk lichaam moet zich verdedigen tegen miljoenen vijanden, denk aan bacteriën, virussen, parasieten, schimmels, splinters enz... Vergelijk het met een oorlog tegen een ander leger. Daarbij moet het lichaam herkennen wie een vriend en wie een vijand is: Wat voor uniform heeft hij aan. Het is hierbij niet zo duidelijk als in een echte oorlog, er is heel veel diversiteit. Anti-lichamen zijn de vingers van het immuunsysteem, waarmee indringers onderscheiden kunnen worden van lichaamseigen stoffen. Er zijn tien miljard (!)verschillende combinaties mogelijk aan antilichamen om het lichaam te 'scannen'. Er kan vervolgens een heel wapendepot aangewend worden om de vijand aan te vallen en te vernietigen (anders vernietigt hij jou): Er zijn stokken, pistolen, tanks, atoombommen enzovoort. Je moet geen atoombommen op je eigen manschappen gooien, anders krijg je ziekten of ga je dood. Daarnaast zij er zijn meerdere fasen om de vijand te vernietigen, en er is een herinneringssysteem. Dit alles moet zeer subtiel gereguleerd worden. Verdere uiteenzetting hiervan op deze site zou veel te uitgebreid worden, ik raad u gewoon aan dit boek te kopen, want Behe zet de zaken goed uiteen (of koop een algemene inleiding tot het immuunsysteem, zoals 'Essential Immunogy; Ivan Roitt ; Blackwell Scientific Publications; ISBN 0632019948) Kijken wat Behe concludeert, na een zeer gedetailleerde uiteenzetting van dit systeem, en de relatie tot evolutie:

We kunnen in elk hoekje zoeken, in boeken en tijdschriften, maar de uitkomst is altijd dezelfde. De wetenschappelijke literatuur heeft geen antwoord op de vragen aangaande de oorsprong van het immuunsysteem.....Diversiteit, herkenning, vernietiging, verdraagzaamheid - deze en andere aspecten vormen een interactief geheel. Welk pad we ook bewandelen , een geleidelijke ontstaansgeschiedenis van het immuunsysteem wordt ernstig belemmerd door een groot aantal verstrengelde vereisten.....de complexiteit van het systeem frustreert alle darwinistische verklaringen. - pag. 158/9

5. Het systeem dat de cel nodig heeft voor het produceren van een van zijn bouwstenen (=hst.7: Een dodelijk verkeersongeval)

Dit hoofdstuk verschilt van de vorige hoofdstukken. De vorige vier systemen waren onherleidbaar complex. Er zijn echter ook minder complexe systemen, daarvan in dit hoofdstuk een voorbeeld. Behe wil bekijken of deze 'simpelere' systemen wél door geleidelijke ontwikkeling kan worden verklaard.

In dit hoofdstuk beschrijft Behe in detail de biosynthese van adenosine monofosfaat (AMP), waaruit ADP en ATP kunnen ontstaan. (Weer een biologisch systeem waar Behe een uitgebreid onderzoek naar doet om te bestuderen of een dergelijk systeem via geleidelijke weg ontstaan kan zijn). AMP is een van de bouwstenen van de cel, welke de structuur heeft van twee ringen aan elkaar verbonden, waaraan een ribose (ook een ringvorm) en een monofosfaatgroep verbonden zijn (vijf soorten atomen, 22 in totaal). Er gaan dertien stappen overheen en twaalf enzymen zijn nodig dit molecuul te maken. Als beginpunt wordt genomen ribosefosfaat, een ingewikkeld molecuul waarvan Behe niet de vorming bespreekt (zie andere biochemieboeken). Er zijn in dit stappenplan dus twaalf tussenprodukten, allemaal voorlopers van AMP. Dat is hun enige waarde: voorloper zijn. Maar als ze verder geen functie hebben, waarom ontstaat zoiets in een evolutieproces? Voordat namelijk AMP bereikt is, daar gaat bij geleidelijke ontwikkeling heel veel tijd overheen (evolutie kost tijd is altijd het argument van evolutionisten), zit je dus met allerlei tussenproducten (althans zo zien wij dat achteraf, want evolutie is geen intelligent doelgericht proces (intelligentie=metafysica)) die nutteloos zijn en uitgerangeerd zouden moeten worden bij een recht-van-de-sterkste proces. Maar dat gebeurd niet, uit het ene nutteloze tussenproduct ontstaat een ander nutteloos tussenproduct, en daaruit weer de volgende. Evolutionisten zien ook dit probleem. Zij voeren aan dat in het vereenvoudigde schema A=>B=>C=>D (we hebben het over de tijd van de oersoep voordat de cel bestond!), de kans aanwezig was dat D al bestond, ontstaan uit simpele voorlopers. Zodra D op zou raken, zouden sommige organismen D uit C maken. Dit geldt vervolgens ook voor C, als C op zou raken maken sommige organismen C uit B, B wordt vervolgens uit A gemaakt. Van D kom je bij A terecht, waaruit logischerwijs volgt dat D uit A ontstaat. Behe ziet in deze verklaring meerdere problemen/ valkuilen:
1. Er wordt door de evolutionisten een vereenvoudigd schema gehanteerd met 4 letters, dit lijkt handig en zou de verklaring ten goede moeten komen, maar, en dat is de hele teneur van het boek, er worden belangrijke details onder tafel geschoven (dat maakt het boek ook moeilijk om door te lezen, zeker voor leken). Wetenschap gaat over feiten: de details, de kansen, de letterlijke chemische namen en schema's (en niet de mythische/denkbeeldige letters A, B, C en D).
2. Prebiotische synthese-experimenten hebben niet de tussenproducten voorafgaand aan AMP kunnen opleveren (tussenproduct nr.10 is hierop een uitzondering). Adenine kan wel gemaakt worden, namelijk door ammonia en waterstofcyanide met elkaar te laten reageren. Als het chemisch niet aannemelijk is dat de tussenproducten buiten een levende cel kunnen bestaan, dan heb je een groot probleem.
3. De chemische instabiliteit van enkele tussenproducten, die of snel uit elkaar vallen of verkeerd reageren.
4. Voor elke stap moeten de juiste enzymen aanwezig zijn:
Bijvoorbeeld: als er niet kon worden beschikt over de juiste enzymen om de reacties op de Tussenproducten V en XI te sturen, is de kans groot dat formiaat op een niet-productieve wijze reageert, in plaats van op de wijze die vereist is om AMP te maken. Bovendien zouden die enzymen voorhanden moeten zijn voordat de enzymen die nodig zijn voor de volgende stappen kunnen worden ontwikkeld, anders zouden de latere enzymen geen materiaal hebben om mee te werken. Tevens moeten de stappen waarvoor energiepakketjes nodig zijn zorgvuldig worden gestuurd, omdat de energie anders zou worden verspild....enz. - pag 173/4

Er zijn meer problemen, maar dit verhaal toont aan dat Darwin (hij wist destijds niks van biochemie, dus valt hem niks te verwijten) het niet makkelijk heeft, zelfs niet aangaande een 'simpel' biologisch systeem, maar welke wel van levensbelang is. Een gevolg van falen van dit systeem geeft bij de mens het syndroom van Lesch-Nyhan, waarbij door afzetting van urinezuurkristallen o.a. mentale retardatie en neiging tot zelfmutulatie gevolgen zijn. (slechts één enzym functioneert hierbij niet goed).
Geconcludeerd mag worden dat er (nog) geen gedetailleerde darwinistische verklaring is voor de synthese van AMP.

In dit tweede deel zijn onherleidbaar complexe systemen besproken, Behe moest zich daarbij beperken tot vier stuks, omdat er voorbeelden in overvloed zijn, zoals bepaalde aspecten van DNA-reproductie, elektronentransport, telomeersynthese, fotosynthese, omzettingsregulatie, enz...enz... Verder is één makkelijker systeem besproken in het laatste hoofdstuk, ook dit was een voorbeeld uit vele, denk aan synthese van de grotere aminozuren, lipiden, vitaminen, haem en andere stoffen (hiervoor gelden dezelfde problemen).

DEEL III: WAT VERTELT DE DOOS ONS?

In hoofdstuk 8 begint Behe met het bespreken van het Journal of Molecular Evolution (JME), opgericht in 1971, hét tijdschrift over de materie waar we het in dit boek over hebben. Toonaangevende onderzoekers schrijven in dit tijdschrift. Laten we eens kijken wat we kunnen vinden over de evolutieleer. Je kan grofweg zeggen dat de artikelen die worden geschreven passen in de volgende categorieën:
I. de chemische synthese van moleculen die naar men vermoedt noodzakelijk zijn voor het ontstaan van het leven (10%)
II. vergelijkingen van DNA- of eiwitsequenties (>80%)
III. abstracte wiskundige modellen (5%)

ad I. Laten we gelijk beginnen met een aardig citaat van een vooraanstaand wetenschapper over het ontstaan van het leven in 1988:
De experimenten die gedurende een periode van meer dan dertig jaar verricht zijn op het gebied van de levensoorsprong en die betrekking hadden op de chemische en moleculaire evolutie, hebben geleid tot een beter inzicht in de enorme omvang van de kwestie van het ontstaan van het leven op aarde, maar niet tot een beter inzicht in haar oplossing. De huidige discussies over de fundamentele theorieën en experimenten op dit gebied eindigen ofwel in een patstelling ofwel in een belijdenis van onwetendheid. (Klaus Dose) - pag.191

Het probleem met de zogenaamde successen om chemische processen na te bootsen op de jonge aarde, is dat er vier miljard jaar geleden geen chemici, laboratoria, buisjes, instelbare warmtebronnen, leveranciers van chemicaliën waren. Een overtuigende verklaring dat het leven vanzelf, dus zonder intelligentie, een designer, ontstaan is, moet dus intelligente sturing door een mens zoveel mogelijk beperken. Noodzakelijk is natuurlijk wel een bepaald uitgangspunt te creëren, maar dan moet verdere sturing vermeden worden. Verschillende theorieën zijn door de wetenschap verworpen, bijv. de proteïnoïdetheorie van Sidney Fox (vorming van eiwitten uit aminozuren). Over RNA in de jonge wereld is in de jaren tachtig en negentig veel gepubliceerd. Twee citaten:
Wetenschappers met interesse voor de levensoorsprong lijken keurig in twee categorieën verdeeld te zijn. De eerste, doorgaans maar niet per definitie bestaande uit moleculaire biologen, gelooft dat het RNA het eerste reproducerende molecuul moet zijn geweest en dat chemici de problemen van de synthese van nucleotiden sterk overdrijven... De tweede groep wetenschappers is veel pessimistischer. Zij geloven dat de de novo verschijning van oligonucleotiden op de primitieve aarde veel weg zou hebben van een wonder.- pag.195 (Gerald Joyce en Leslie Orgel, 1993)

Zelfs als dit zou gebeuren dan zien beiden niets anders dan moeilijkheden:

Deze discussie ... concentreert zich in zekere zin op een stroman: de mythe van een zichzelf reproducerend RNA-molecuul dat de novo uit een soep van willekeurige polynucleotiden voortkwam. Niet alleen is een dergelijke notie onrealistisch in het licht van ons huidige inzicht in de prebiotische chemie, maar zij zou de geloofwaardigheid van zelfs een optimistische kijk op het katalytisch vermogen van het RNA aantasten... Zonder evolutie lijkt het onwaarschijnlijk dat een zichzelf reproducerend ribozym kan ontstaan, maar zonder enige vorm van zelf-reproductie is er geen enkele mogelijkheid om een evolutionaire zoektocht naar het eerste, primitieve, zichzelf producerende ribozym uit te voeren.- pag. 195/6 (Gerald Joyce en Leslie Orgel, 1993)

ad II. Overeenkomsten in sequenties zouden wijzen op een gemeenschappelijke voorouder. Behe gelooft dat ook, maar krijgt echter geen antwoord hoe complexe systemen zijn ontstaan. Ook niet uit de artikelen uit JME (geen enkele), dit geldt ook voor andere biochemische tijdschriften en congresverslagen.

ad III. Wiskundige modellen veronderstellen een geleidelijke evolutie, ze tonen het niet aan. Ik verwijs naar het eerder genoemde boek van Dembski.

Conclusie: Veel sequenties, wat wiskunde, geen verklaring, geen antwoorden.

Vervolgens neemt Behe 30 biochemische studieboeken onder de loep, die in de afgelopen 20 jaar op de belangrijkste universiteiten zijn gebruikt. Hij kijkt daarbij naar het aantal verwijzingen naar evolutie. Het is grappig dat mijn (WV) studieboek 'Biochemistry' van Stryer erbij staat (dit wordt veel op Nederlandse universiteiten gebruikt). In dit 1089 bladzijde tellende boek (1988) zijn slechts 14 verwijzingen naar evolutie. In het in 1995 uitgegeven boek is dit afgenomen tot slechts 9 (van de in totaal 4000 ingangen in index). De 14 verwijzingen in 'mijn' studieboek heb ik natuurlijk gelezen: ik vind het zwakke argumenten zonder veel informatie en ze bevatten zeker geen goed onderbouwde argumentatie voor een geleidelijke ontwikkeling van biologische systemen. En als er feiten in staan, dan gaat het over micro-evolutie. Voor de andere academische studieboeken geldt ook dat er weinig verwijzingen instaan naar evolutie (max.22 in een boek met 8000 verwijzingen). Behe vindt geen uiteenzettingen hoe biochemische systemen zijn ontwikkeld. Toch is het opvallend dat de meeste studenten 'opgevoed' worden met het paradigma van Darwin. Van generatie op generatie neemt men dit zogenaamd wetenschappelijk paradigma over, of moeten we gaan spreken van een van generatie op generatie overgaande mythe?

Behe komt langzamerhand tot de conclusie dat er niks te vinden is over moleculaire evolutie van een bestaand, complex biochemisch systeem. Het idee van een darwinistische evolutie zou wel eens pure bluf kunnen zijn. Behe die zelf meer dan 30 wetenschappelijke publicaties op zijn naam heeft staan (zie inleiding) is niet de domste die iets dergelijks overweegt:
Het onvermogen van de darwinistische theorie om rekenschap te geven van de moleculaire basis van het leven blijkt niet alleen uit de analysen in dit boek, maar ook uit de totale afwezigheid in de wetenschappelijke vakliteratuur van een gedetailleerd model dat de totstandkoming van complexe biochemische systemen schetst,... Niemand op Harvard, niemand van de GGD's, niemand van de National Academy of Sciences, geen enkele Nobelprijswinnaar - helemaal niemand kan een gedetailleerd en darwinistisch, stapsgewijs ontwikkelingsproces voortbrengen dat geleid zou hebben tot de totstandkoming van de trilhaar, het zicht, de bloedstolling of enig ander complex biochemisch systeem. -pag.215

Behe bespreekt vervolgens de symbiosetheorie en komt tot de conclusie dat deze de uiteindelijke oorsprong van het complexe systeem niet verklaart. De complexiteitstheorie is de volgende verklaring van Darwinisten. Behe beschrijft deze en concludeert:
De complexiteitstheorie draagt in belangrijke mate bij aan de wiskunde en in bescheiden mate aan de biochemie, maar zij kan geen verklaring bieden voor het ontstaan van de complexe biochemische structuren die het leven schragen. Zij doet zelfs geen poging daartoe. - pag. 222

Vanaf pagina 222 (ruim 2/3 van het boek zit erop) gaat Behe verder filosoferen over het ontstaan van biochemische systemen. Hij stelt de zeer belangrijke vraag:
Hoe kunnen we met zekerheid beweren dat iets ontworpen is? anders gesteld:
Wanneer is het bij afwezigheid van directe kennis of ooggetuigen redelijk om te stellen dat iets ontworpen is?

Behe antwoordt:
Voor afzonderlijke systemen - is het ontwerp evident als een aantal afzonderlijke, interactieve bestanddelen op zo'n manier is gerangschikt dat er een bepaalde werking tot stand moet komen die verdergaat dan het vermogen van het afzonderlijke bestanddeel. Hoe specifieker de samenwerking tussen de verschillende bestanddelen moet zijn om die werking te bereiken, hoe sterker ons vertrouwen is in de conclusie dat we hier te maken hebben met een intelligent ontwerp- pag. 224

Mensen die dit lezen zijn vaak bang gelijk in een of ander heilig hoekje te worden geduwd. Echter, het is niet aan de orde wie of wat die ontwerper is, het gaat erom of we kunnen concluderen of iets ontworpen is. Vergelijk het met wetenschappers die in laboratoria jaren hun best doen iets nieuws te maken uit genetisch materiaal: dan spreek je ook van een ontwerp. Behe vindt niet alles duidelijk ontworpen, dit geldt bijvoorbeeld voor bepaalde subcellulaire systemen. Natuurlijke processen kunnen zeker ook een rol spelen (of gespeeld hebben).
Vele voorbeelden gebruikt Behe om zijn betoog te verhelderen, en gaat daarbij in op wat geleerden gezegd hebben: Paley (met zijn Natural Theology), David Hume (filosoof), Elliot Sober (hedendaags filosoof), Dawkins (The Blind Watchmaker naar aanleiding van de horloge-analogie van Paley), etc.

Een leuk citaat tussendoor: Het feit dat een vooraanstaand filosoof eenvoudige logische problemen over het hoofd ziet die een chemicus zonder enige moeite vaststelt, doet vermoeden dat de filosoof maar eens een paar maanden mee moet lopen in een biochemisch laboratorium. - pag.259

Behe bespreekt ook het argument tegen de ontwerptheorie de zogenaamde fouten die er gemaakt zijn. Denk bijvoorbeeld aan de blinde vlek op het netvlies, welke ontstaat als gevolg van zenuwbanen die op die plek het oog verlaten, hier kan geen ontwerper achter zitten. Men redeneert op de volgende manier (syllogisme):
1. Een ontwerper zou het oog van de gewervelde soorten geen blinde vlek hebben gegeven.
2. Het oog van de gewervelde soorten heeft een blinde vlek.
3. Dus het oog is een voortbrengsel van de darwinistische evolutie.
Het probleem is dat er geen enkel bewijs is dat via mutaties en selectie een oog kan ontstaan met een blinde vlek. Bovenstaande redenering is een redenering gebaseerd op het gevoel hoe het zou moeten zijn. Behe bespreekt meer 'fouten', bijvoorbeeld de rudimentaire organen: denk aan nutteloze poten van slangachtige hagedissen. Ook dit zijn geen sterke argumenten tegen het ontwerp-idee: darwinisten hebben geen verklaring hoe een echte poot zich heeft ontwikkeld voordat het rudimentair werd (dit is meer een argument voor degeneratie).

Er is verwarring over het moeten samengaan van het ontwerp-idee en een jonge aarde. Religieuze groepen die dit voorstaan hebben in de Verenigde Staten vaak de pers gehaald. Behe vindt dat jammer, omdat met het badwater het kind (=het ontwerp-idee) wordt weggegooid. Behe staat open voor lange termijn denken: de besproken systemen zouden best miljarden jaren geleden ontworpen kunnen zijn, en via natuurlijke processen aan ons zijn overgeleverd. De gebreken of fouten, welke evolutionisten als bewijs zien voor de evolutie, kunnen net zo goed als bewijs voor een zeer oude leeftijd kunnen zijn (mensen gaan ook gebreken vertonen als ze oud worden).
Over de duim van de panda welke ook als fout wordt gezien, heeft de bekende darwinist Stephen Jay Gould veel geschreven. Gould heeft andere ideeën over hoe die duim gemaakt moest zijn, dan degene die deze duim gemaakt heeft. De duim is niet opponeerbaar, zoals bij de mens, en moet dus geëvolueerd zijn. Behe vindt Gould's theorieën onzin. Gould vertelt niet hoe de panda at voordat hij of zij een duim kreeg. Met die duim ritst de panda namelijk de bladeren van bamboetakken af.

Het etiket ontwerp, of erger een Ontwerper, of nog erger God, is iets dat voor veel wetenschappers niet te aanvaarden is. Het ligt buiten het terrein van de natuurwetenschap, en iedere wetenschapper moet bij zijn eigen vak blijven. Schoenmaker (theologen, filosofen en biologen) blijf bij je leest. Veel natuurwetenschappers blijven zoeken naar verklaringen puur vanuit hun eigen onderwerp dat zij bestuderen: de natuurlijke werkelijkheid ². Begrijpelijk is dat ook, gezien ook de soms vruchteloze strijd in het verleden tussen de natuurwetenschap en religie. Alleen al de naam van Galileï herinnert natuurwetenschappers eraan dat religie iets is, dat buiten hun vak hoort te blijven. Religie is iets voor het persoonlijk leven van mensen, voor de moraal, maar in een laboratorium moet men nuchter en helder zijn in het denken. Behe erkent dat er fouten zijn gemaakt vanuit religieuze kringen, toch is het een feit, wetenschapshistorici zullen dat beamen, dat de wetenschap in een religieuze cultuur is ontstaan, de middeleeuwen van Europa, waarin een rationele God een rationeel, begrijpelijk en aan wetten gebonden universum maakte. Dit was als paradigma heel belangrijk om de wetenschap te ontwikkelen.
Wetenschappers van hun kant hebben ook fouten gemaakt: Einstein bijvoorbeeld erkent aan het eind van zijn loopbaan dat de grootste fout is geweest dat hij uitging van een stationair universum zonder begin (dan heb je ook langer de tijd voor een evolutietheorie, zie o.a. berekeningen bij hst. 4).

EVALUATIE

Dit boek zet aan tot nadenken over de vraag waar veel mensen mee bezig zijn: Waar komt het leven vandaan? Behe gaat zeer diep op de biochemische ontdekkingen in van de afgelopen decennia en overweegt de argumenten voor geleidelijke dan wel zeer plotseling ontstaan van biochemische systemen. Zijn antwoorden dwingen niemand tot het geloof in een Ontwerper, maar nemen wel blokkade's weg om in een Ontwerper te geloven. Het is laat ik maar zeggen geen onzin om religieus te zijn; je hoeft je verstand er niet voor uit te schakelen. Integendeel, het is misschien veel verstandiger om religieus te zijn, en een Ontwerper te erkennen achter alles wat er is.
Het boek is te lezen door leken, maar zal hen veel energie vergen denk ik; als je de kleine lettertjes overslaat kom je een heel eind! (Een aanhangsel vormt een algemene inleiding tot de chemie des levens). Veel uit zijn boek heb ik niet kunnen behandelen, recensies gaan altijd kort door de bocht. Ik kon het echter niet nalaten er een lange recensie van te maken, omdat de bocht anders te scherp zou zijn...

Willem Vreeken

NOTEN

¹ Deze leer beweert dat het leven uit niet-levende materie ontstond en zich vervolgens uitsluitend door natuurlijke processen ontwikkelde (dus zonder intelligente sturing door bijvoorbeeld een godheid)

² Dit is een voor veel natuurwetenschappers onbewust filosofisch vooroordeel, wat niet te bewijzen valt binnen hun eigen vakgebied (meer hierover leest u in andere artikelen op deze site)

 

© Willem Vreeken, Utrecht, februari 1999.


Aantal bezoekers sinds 4 maart 1999:


UNIVERSI FINIS VERITAS!

 

Site Design: Copyright Pagina © 1998-1999 Stichting Europese Apologetiek
Pagina gemaakt op:  4 maart 1999
Pagina bijgewert op:  14 nov. 1999

Algemene disclaimer: 
Het is de bedoeling van de stichting Europese Apologetiek (verder aangeduid met: "de stichting") om wetenschap en onderzoek te bevorderen. Het is geenszins de bedoeling van de stichting of van de evtl. auteurs van artikelen om mensen te kwetsen of hen een slechte naam te geven, maar integendeel te helpen qua rationele inzichten en te waarschuwen voor mogelijke gevaren, zoals sekten en andere dubieuze bewegingen. De inhoud van de artikelen, recensies, enz. vertegenwoordigt de mening van de auteurs en niet per se van de stichting. 
M.b.t. het toeschrijven van sommige (bijv. sektarische, onethische, irrationele, bijgelovige, occulte, enz.)  eigenschappen aan bepaalde groepen, stromingen of individuen op webpages van deze site: het gaat hier alleen om meningen en niet om stellingen van juridische kracht; er wordt alleen aangegeven dat er mogelijkheid is voor het toewijzen van die eigenschap(pen) aan de genoemde groepen. Dit geldt ook voor de keuze van links naar andere sites, of links naar offsite artikelen. 
Hiermee bent u, bezoeker van deze site, erop attent gemaakt dat de pagina's en de links op deze site, u kunnen confronteren met kritische meningen. Het is geheel uw eigen verantwoording als u ervoor kiest om verder te gaan kijken en de stichting stelt zich hiervoor niet aansprakelijk.