De dingen hebben hun geheim

Gedachten over natuurkunde, mens en God

door

Arie van den Beukel

 

Navigatietips:

 

Samenvatting: mooi geschreven boek over de wereld van de natuurkundigen, maar verkeerde wijsgerige gedachten en mislukte apologetiek tegen Davies en Hawking

Moeilijkheidsgraad: 1

1 = heel makkelijk
2 = populair
3 = academisch
4 = moeilijk
5 = onderzoek

 

Overzicht:

 


Bibliografische gegevens

Arie van den Beukel. De dingen hebben hun geheim: Gedachten over natuurkunde, mens en God. Baarn: Ten Have, 1990.

ISBN: 9025944531

Bestellen met:Proxis.

 


Inhoud van het boek

 


© Bruno D. Gedressac, Den Haag, 1997, 1999.

 

 

Samenvatting: kritiek op de arrogantie van populaire natuurkundigen, geschreven in een heel mooie stijl, maar het boek schiet tekort door gebrek aan goede apologetiek en filosofie.

Inhoud recensie

 


Recensie door Bruno Sepamoi

© Bruno D. Gedressac, Den Haag, 1997, 1999.

Inleiding

Prof. dr. ir. A. van den Beukel is hoogleraar in de natuurkunde (inmiddels gepensioneerd) aan de Technische Universiteit Delft. Hij is tevens een betrokken christen (calvinist).

Met betrekking tot de schrijfstijl blinkt dit boek uit in twee aspecten:

Dit boek is onder andere een prachtige, persoonlijke, warme inleiding in de wereld van de fysici. Door het boek heen wordt de wereld van de natuurkundigen beschreven en enkele ontdekkingen uitgelegd. Maar het boek is vooral een apologetiek (verdediging) tegen het materialisme (kort gezegd: het metafysische wereldbeeld dat alles bestaat uit materie) en scientisme (de epistemologische opvatting dat waarheid alleen te vinden is door de experimentele methode binnen de mechanistische, naturele wetenschappen). Van den Beukel, een belijdend christen, heeft dit boek geschreven om het christendom te verdedigen tegen de arrogante pennevruchten van de wiskundigen Stephen Hawking en met name Paul Davies. In deze recensie zal ik verder de literaire verdiensten van dit boek niet bespreken, maar echter zijn rationele waarde. Zoals we zullen zien in deze recensie heeft Van den Beukel in sommige secties van het boek geen antwoord gegeven op de bezwaren van deze wiskundigen. Een antwoord op deze bezwaren heb ik in een apart artikel gegeven (komt binnenkort.)

In dit boek zijn de gedachten van Van den Beukel soms onduidelijk. Het is mogelijk dat de meest voor de hand liggende interpretatie van het boek niet correct is en dat Van den Beukel persoonlijk een andere mening toegedaan is.. Bijvoorbeeld lijkt Van den Beukel in dit boek het animisme en het postmodernisme te aanvaarden, wat men direct zou niet verwachten van een christen. Voor mijn interpretatie ben ik alleen van het boek uitgegaan en niet van andere bronnen, waarin Van den Beukel zich duidelijker zou uitdrukken (ik ken Van den Beukel niet en beschik niet over bronnen waarin hij zijn gedachten duidelijker uitdrukt.)

 


Goede algemene kritiek op het scientisme en materialisme (hoofdstuk 1-3)

Beperkingen van de natuurkunde

Van den Beukel begint met het beschrijven van de indrukwekkende resultaten van de natuurkunde en de arrogante pretenties van bekende fysici. Hij beschrijft tevens de kilheid van de materialistische wereldbeschouwing, die de mens tot enkel en alleen een hoop atomen reduceert en de wereld van de natuurwetenschappers van alle menselijke trekjes ontdoet (hoofdstuk 1). Hij valt de arrogantie van de natuurkunde aan door uit te leggen dat natuurkundige theorieën alleen paradigma's zijn die dogmatisch een bepaalde tijd overheersen en die soms weerlegd en volledig vervangen worden door nieuwe paradigma's. Hij legt uit hoe fysici zelf diepe twijfels kunnen hebben over hun eigen bevindingen, dat zelden een ander team het geld, de tijd en de energie heeft om het werk van anderen te verificeren en hoe geld, contacten en ambitie fundamenteel onderzoek kunnen verdraaien (hoofdstuk 2).Van den Beukel legt hier enkele beperkingen van de natuurkundige onderzoek bloot en toont aan dat de natuurkunde geen aanspraak op absolute waarheid kan maken.

Kritiek op het materialisme

Van den Beukel gaat vervolgens in op de verspreide materialistische gedachte dat de natuurwetenschap God overbodig heeft gemaakt. Daarop antwoordt hij dat de moderne natuurkunde niets meer inhoudt dan het wiskundig beschrijven van verschijnselen, en geen antwoord geeft over het zin van het leven (dus de ethiek), en wijst op Hitler, Stalin en enkele socialistische leiders in Azië om te laten zien dat de mensheid ervan niet beter wordt.

Daarmee eindigt het derde hoofdstuk. Ik vind dat Van de Beukel in deze eerste drie hoofdstuken scherpzinnig is en dat het hier om het beste deel van het boek gaat.

 


Wijsgerige dwalingen van een christelijk natuurkundige (Hoofdstuk 4-5)

Van den Beukel verzet zich tegen het determinisme (het idee dat alles bepaald zou zijn, in dit geval door mechanische krachten). Hij noemt het optimisme van de natuurkundige Laplace, die in het mechanistisch determinisme geloofde en dacht dat men daardoor niet alléén volledige kennis van het huidige heelal zou bereiken, maar ook van alles over het verleden en toekomst, door de mechanistische wetten in de richting van het verleden en toekomst toe te passen. Zoals Van den Beukel denk ik dat het determinisme onhoudbaar is, maar om filosofische redenen, terwijl hij het determinisme op basis van de natuurkunde verwerpt, en we zullen zien dat hij daar niet in slaagt.

Subjectivisme

In hoofdstuk vier toont Van den Beukel zich verheugd over de doorbraak van de kwantumfysica, waarvan de probabilistische aard aantoont, dat, volgens hem, determinisme en causaliteit op atoomniveau ophouden. Hier maakt hij een fout door te ver te gaan: wij slagen er gewoonweg niet in te weten te komen of  natuurkundige determinisme standhoudt op dit nivau en we kunnen niet zeggen dat het hier niet meer van toepassing is. Ik zal nu meer details daarover geven. Van den Beukel gebruikt Heisenbergs' principe van onzekerheid om het einde van determinisme aan te tonen. Maar dit principe houdt alleen in dat de waarnemer oftewel de positie van een deeltje kan weten oftewel de aandrijving ervan, maar niet allebei. Dit toont alleen een menselijke beperking in de huidige stand van onderzoek aan (of een algemene beperking), maar niet perse het ontbreken van determinisme. Daarom vergist Van den Beukel zich als hij denkt dat Heisenbergs' principe het einde van het determinisme met zich mee brengt. Trouwens, de problematiek rondom determinisme is vooral filosofisch vanaard, maar Van den Beukel, zoals de meeste natuurwetenschappers, realiseert zich dat blijkbaar niet.

Pantheïsme

Maar Van den Beukel gaat zelfs nog een stapje verder. Hij concludeert dat de kwantumfysica aantoont dat de objectieve werkelijkheid niet gekend kan worden en dat de waarnemer en het gewaarneemde object één zijn! Zal hij zich wel realiseren dat deze bewering pakweg pantheïstisch is...? Dat denk ik niet, en ik vrees dat hij onbewust net zo arrogant is als Hawkins & Co., hierin dat hij nu vrijpostig filosofische beweringen doet zonder enige kennis van filosofie, maar alleen van fysica, zich niet realiserend dat hij zich hierbij beweegt op het terrein van de filosofie. Ik zal nu zeggen waarom hij zich vergist bij de interpretatie van de kwantumfysica. Om de uitkomst van deze kwantum-experimenten te kennen, moet men kennis hebben van de buitenwereld (het laboratorium, de gebruikte machines, etc.), dus kennis van de objectieve realiteit ervan. Dat betekent dat men eerst de objektieve werkelijkheid moet kennen, voordat men concluderen kan dat men de objektieve werkelijkheid niet kan kennen. Van den Beukels' punt is daarom zelfvernietigend. Ik kan een voorbeeld van deze fout geven: het komt overeen met het geval van een waarnemer die denkt dat onze zintuigen niet betrouwbaar zijn omdat treinrails, vanaf een positie tussen de rails in bekeken, lijken bij elkaar te komen aan de horizon, hoewel ze parallel zijn. Maar hoe kan hij weten dat de rails in feite parallel lopen? Omdat hij weet dat onder normale omstandigheden zijn zintuigen betrouwbaar zijn! Daarom vergist zich deze waarnemer wanneer hij, op basis van zijn waarneming van de treinrails, concludeert dat onze zintuigen onbetrouwbaar zijn. Deze waarnemer had echter moeten concluderen dat onze zintuigen beperkt zijn of dat de interpretatie die we maken van onze waarneming onjuist kan zijn, maar niet dat onze zintuigen onbetrouwbaar zijn. Bovendien, zelfs degenen die niet geloven in een objectieve werkelijkheid, leven nog steeds alsof het wel bestaat (ze eten voedsel, passen op om niet overreden te worden op straat, ze praten met elkaar, enz.)

Scientisme

Gelukkig relativeert Van den Beukel dit door te erkennen, dat er geen consensus bestaat tussen fysici met betrekking tot de interpretatie van de kwantumfysica. Maar de interpretatie van de principes van de natuurkunde is het werk van de natuurfilosofen en niet van de fysici, wiens taak het in de eerste plaats is: het opzetten van experimenten, het vinden van patronen in het gedrag van natuur en het vinden van oorzaken en wanneer mogelijk, van wiskundige formulen om relaties te kwantificeren. Dus hier wordt weer duidelijk dat ook Van den Beukel slachtoffer is van de arrogantie van natuurwetenschappers, zoals Hawkins en anderen, die filosofische uitsprakken maken terwijl ze geen weet hebben van de filosofie. Blijkbaar realiseert hij zich niet dat de interpretatie van de kwantumfysica niet de taak is van natuurkundigen, maar van natuurfilosofen (of "wetenschapsfilosofen") en nog minder dat de meeste natuurwetenschappers beïnvloed zijn door het positivisme dat voortgekomen is uit de wijsbegeerte van Kant en bevordert door Auguste Comte in de negentiende eeuw. Positivisme hield, onder andere, in het denigreren van wijsbegeerte als een wetenschap en het beperken van wetenschap tot de empirische vakken.

Animisme

Van den Beukel gaat vervolgens in hoofdstuk vijf over naar het Duitse romanticisme, waarvan hem de idealistische en animistische ideeën lijken aan te spreken. Hij heeft het over Goethe's afkeer van Newton's experiment met lichtstralen. Goethe beschouwde het analyseren, opsplitsen van lichtstralen als het folteren van Moeder Natuur, dus als iets onethisch. Van den Beukel haalt opnieuw het (pantheïstische) idee van David Bohm aan over de eenheid van de natuur die onverdeelbaar en niet te analyseren zou zijn.

We komen nu terecht in een gedeelte van het boek dat de kern ervan vormt en dat dezelfde ondertitel heeft gekregen als de titel van de Nederlandse uitgave ("De dingen hebben hun geheim").Van den Beukel schrijft hier met enthousiasme over enkele oude Grieken die van mening waren dat dingen bezield waren, over het magische karakter van de werkelijkheid en vertelt dat hij zelf kan voelen dat zijn meubels kunnen denken en personen zijn, met wie men een relatie kan hebben. Heeft hij door dat zulke opvattingen animistisch zijn? Hij beweert niet te "willen begrijpen en nog veel minder uitleggen." Ware religie, concludeert hij, is vol geheimen. In het verwerpen van de natuurkunde gaat hij dan tot het punt waar hij beweert dat de dichterlike beschrijving van het verschijnsel "licht" zuiver objetief is en dat de natuurkundige beschrijving ervan subjektief is. Dit laat zien dat hij het echt meende, toen hij eerder in het boek een paar keer over de kwantumfysica schreef, dat de natuurkunde subjektief is.

Liberale Theologie

Hij houdt zich vervolgens bezig met de problematiek van het licht in het scheppingsverhaal van het boek Genesis. Hij verwerpt het idee dat natuurkundige ontdekkingen hier "enig licht op zouden kunnen werpen". Van den Beukel noemt de Nederlandse, niet-christen Harry Mullisch, die een sterk argument voor de Bijbel vindt in het overeenkomst tussen de verschijning van het licht aan het begin van het scheppingsverhaal ("En God zeide: Daar zij licht! en daar werd licht.", Gen 1:1) en de oerknal. Van den Beukel wijst deze mening radicaal af; hij denkt dat men het licht van het scheppingsverhaal niet als feitelijk licht moet voorstellen, maar echter als een symbool voor het Woord van God, waarmee God de weg wijst in het leven van de mensen. Hij verwijst naar de mening van de neo-orthodoxe theoloog Karl Barth en haalt zijn argument aan dat de schepping van de zon alleen op de vierde dag plaatsvond (Gen 1:14). Maar als men kijkt naar de hebreeuwse grondtekst, wordt duideliijk dat Van den Beukel hier een onjuiste exegese overneemt. Onder andere, in vers 14 wordt het werkwoord "scheppen" ("bara" in het Hebreeuws, zoals in Gen 1:1, 21, 27, enz.) niet gebruikt maar het algemene werkwoord voor "doen, geven, plaatsen" ("asa" in het Hebreeuws.) 2 Er is in dit vers geen sprake van schepping maar er wordt alleen gemeld dan pas in deze fase de zon begon te schijnen op het aardoppervlak, waarschijnlijk omdat de dikke wolkenbedekking toen pas oploste(zie Gen 1:6, 7; dit komt ook overeen met de gegevens van de geologie). Tegen de liberale mening dat Genesis 1 een fictief verhaal zou zijn zou ik andere argumenten kunnen aanvoeren, maar ik wil hier niet veel ingaan op de Bijbel, maar echter op de natuurkunde en filosofie.
(Aan het einde van hoofdstuk 7 komt Van den Beukel terug op de discussie over het scheppingsverhaal, alleen deze keer over het ontstaan ervan, zie verder hieronder.)

 


Fideïsme en mysticisme als schuilplaatsen tegen de aanvallen van Paul Davies (Hoofdstuk 6-9)

Van den Beukel vergelijkt in hoofdstuk 6 Newton, Pascal, Einstein and Hawking. Hij heeft grote bewondering voor Pascal, maar hij verzet zich tegen de arrogante en oneerlijke beweringen van Hawking over Newton en religie. Hij wil hier vooral laten zien dat men een geniale natuurkundige kan zijn en tegelijker tijd ook christen, zoals het geval was bij Newton en Pascal.

In hoofstuk 7 noemt Van den Beukel enkele beweringen van Paul Davies (en één van Hakwing) tegen het bestaan van God. Hij merkt terecht op dat Davies vaak een karikatuur van de christenen maakt om die gemakkelijker aan te kunnen vallen. Daarnaast noemt Van den Beukel enkele serieuze bezwaren van Davies, maar helaas zonder antworden te geven en geeft toe dat hij schuilt achter het fideïsme (blind geloof) van Pascal. Of, vreemd genoeg, antwoordt hij soms op zakelijke argumenten van een andere natuurkundige door een dichter of de Bijbel te citeren, wat voor de discussie irrelevant is. Voor degene die geïnteresseerd zijn, heb ik een artikel geschreven, waarin ik deze bezwaren noem en antwoorden geef, die in het boek van den Beukel ontbreken: (komt binnenkort).

Wel brengt Van den Beukel enkele goede punten naar voren. Op een argument van Davies over God antwoordt Van den Beukel terecht dat God's "almacht" niet betekent dat God het onmogelijke of het onlogische kan doen. Als Davies God verklaart als een gaatjesvuller voor wat de natuurwetenschap nog niet ontdekt heeft,  merkt Van den Beukel ook terecht op dat Davies' gaatjesvuller een karikatuur is, en zegt dat God bijv. echter te vinden is in de natuurwetenschap zelf (de orde van de natuur, de wetmatigheid van de natuur-"wetten"). Hier had Van den Beukel Polkinghorne's godsbewijs kunnen gebruiken, maar integendeel, hij haast zich om te verduidelijken dat wat hij nu zegt,  geen "weten" is maar "geloof", en dat men deze "trouw van God" echter elders moet zoeken (in de mystieke ervaringen). Ik denk dat Van den Beukel zich hier vergist; bij godsbewijzen kan het ook gaan om "weten" (weten = geloof dat gerechtvaardigd is), niet alleen om "geloof" (geloven =  iets aanvaarden). Waarschijnlijk kan Van den Beukel, na de aanvallen van Paul Davies, niet aanvaarden dat de godsdienstfilosofie en natuurfilosofie ook wetenschappen zijn. 

Volgens Van den Beukel denkt Davies dat alles verklaarbaar moet zijn door natuurwetten. (deze interpretatie van Davies lijkt me niet goed, omdat Davies ook geschreven heeft dat er een verklaring voor de natuurwetten zelf moet zijn 1.) Van den Beukel wijst deze deze vooronderstelling van Davies af (dat alles met natuurwetten verklaarbaar moet zijn) omdat hij meent dat het een "geloof" is. Maar elk gedachte die men aanvaardt is ook een geloof, daarmee wordt Davies eigenlijk niet tegengesproken. De vraag is echter of een geloof gerechtvaardigd of vanzelfsprekend is, met andere woorden of het gaat om kennis of niet. Als men hier Davies wil tegenspreken, dan moet men aantonen dat zijn vooronderstelling niet gerechtvaardigd is nog vanzelfsprekend.

Van den Beukel beschuldigt Davies van grensoverschrijding, omdat Davies vanuit de natuurkunde over God gaat spreken. Maar er bestaan geen muren tussen de verschillende wetenschappen. Als God de schepper van het heelal is, of de ontwerper van de natuurwetten, dan zullen er gebieden zijn waar natuurkunde,  filosofie en theologie elkaar raken, met name in de kosmologie (oorsprong van de wereld) waarmee Davies en Hawking bezig zijn. Dus vind ik dat Davies en Hawking hier geen fout maken. Het probleem is echter dat de overkoepelende wetenschap de filosofie is (en niet andere wetenschappen, zoals natuurkunde en theologie) en dat Davies en Hawking (Van den Beukel trouwens ook) geen weet hebben van filosofie. Dat deze onwetendheid de oorzaak van het probleem is heeft tenminste de natuurkunde Lagendijk (universiteit van Amsterdam) terecht opgemerkt.3

Van den Beukel heeft het trouwens hier ook over theologie. Voor zijn idee van scheiding tussen theologie en de objectieve werkelijkheid vindt hij steun in de liberale (deïstische) theologie (van het einde van de negentiende eeuw.)  Hij valt hier de "scheppingsverhalen" aan van het boek Genesis  van de Bijbel. Hij gebruikt daarvoor twee argumenten van de liberale theologen en met name H. Berkhof. Het eerste argument luidt dat, als de twee scheppingsverhalen (hoofdstuk 1 en 2 van Genesis) feitelijk zouden zijn, dan zouden ze 'in regelrechte tegenspraak met elkaar' zijn (blz. 115.) Maar zelfs in zo'n geval zou men niet hoeven te concluderen dat geen van de twee feitelijk is. Het is rationeler vast te houden aan de traditionele en meest voor de hand liggende interpretatie, dat hoofdstuk 1 de belangrijkste scheppingsakten beschrijft (heelal, aarde, planten, dieren en mens) en dat hoofdstuk 2 betrekking heeft op de verantwoordelijkheden van de mens en dat daarbij de scheppingsakt van de mens opnieuw genoemd wordt.4  Het tweede argument luidt dat de verhalen  pas enkele eeuwen voor Christus geschreven zouden zijn, om het joodse volk te troosten tijdens het dieptepunt van de Babylonische ballingschap. Deze liberale hypothese werd geformuleerd binnen de context van de deïstische filosofie (dat nog heerst binnen de liberale theologie), maar die is inmiddels al lang weerlegd door onderzoek op het gebied van archeologie, taalkunde, plaatselijke fauna, flora en klimaat, enz. Het staat nu zelfs vast dat de Pentateuch door Mozes werd geschreven5 en daarom is het tweede argument van Van den Beukel ook onjuist.

In hoofdstuk 8 heeft Van den Beukel het over de perfecte wiskundige bewijsvoering en merkt terecht op dat men met een wiskundige aanpak niets over de werkelijkheid bewijzen kan. Hij gebruikt de natuurkunde om te laten zien dat autoriteit (getuigen) hier een grote rol speelt. Hij heeft het nog eens over het tijdelijke karakter van natuurkundige theorieën en waarschuwt terecht dat men 'uiterst voorzichtig moet zijn bij het afleiden van filosofische consequenties uit een bepaalde natuurkundige theorie'. Aangezien bestaande theorieën regelmatig vervangen worden door nieuwere, ziet hij hierin ook een goede reden om niet te geloven in de komst van een definitieve Theorie Van Alles. 

Maar daarna verzet hij zich zoals Pascal, die hij nog eens noemt, tegen de godsbewijzen. Zijn argument is dat de godsbewijzen andersdenkenden niet overtuigen, en de theïsten niet helpen. Dit is onjuist: er zijn genoeg bekende gevallen van mensen in de geschiedenis die van mening veranderden vanwege de godsbewijzen of andersom hierdoor geholpen werden. Ik hoef niet ver om me heen te kijken: in mijn leven heb ik twee lange agnostieke fasen meegemaakt, en het is uiteindelijk dankzij de godsbewijzen dat ik van mijn terugkerend agnosticisme werd "genezen". Daarnaast heb ik al enkele atheïsten en agnostici van het bestaan van God overtuigd (dit is niet in één dag gebeurd, maar na vele gesprekken.) Van den Beukel meent dat God alleen door subjectieve gevoelens benaderd kan worden, in ieder geval niet met het verstand. Hij voelt God door het  leven en de getuigenissen van heiligen (hij wijst trouwens de Katholieke heiligen af) en kunstenaren en benadrukt nog eens dat dit niets bewijst en dat het hier alleen om een subjectieve, privé ervaring gaat. Maar, zegt hij, de natuurkunde is net zo subjectief. Hier baseert hij zich nog eens op de pantheïstische interpretatie van de kwantumfysica. Dit is een onjuiste interpretatie (zie hierboven het commentaar op hoofdstuk 4.) In hoofstuk 9 schrijft hij uitgebreid over de heiligen en andere christenen in wier religieuze leven hij een getuigenis ziet voor goddelijke ervaring.

 


Postmodernisme (hoofdstuk 10-11)

In hoofdstuk 10 laat Van den Beukel zien dat de natuurkunde haar eigen dogma's en heiligen (de Nobelprijswinnaars) heeft, en ook op getuigenissen  (van de onderzoekers) gebaseerd is. Natuurkunde en religie zijn voor hem twee vergelijkbare wegen, maar alléén de weg van de religie kan, volgens hem, naar God leiden en dat is volgens mij onjuist. Hij breidt dan zijn vergelijking nog verder uit: de technici zouden overeenkomen met de praktische, gewone religieuze mensen, en de theoretici met ... de mystici en niet de filosofen of theologen! Dit is moeilijk te begrijpen, omdat mystische ervaringen per definitie onuitspreekbaar en onbeschrijfbaar zijn. Hoe kunnen de bezigheden van de mystici met die van de theoretici overeenkomen? Misschien plaatst hij de mystici op deze rang vanwege zijn grote bewondering voor hun ascetisme en hun subjectieve ervaringen. Deze algemene vergelijking tussen natuurkunde en religie is gebaseerd op zijn eerdere idee dat natuurkunde subjectief is, maar dit is onjuist zoals ik eerder ook gezegd heb. Bovendien noemt Van den Beukel gevoelens, die 'zichtbare tekenen' zouden zijn van de goddelijke aanwezigheid bij de mens: 'vrede, gerechtigheid, liefde, trouw' (blz. 162.) Maar deze tekenen komen ook voor bij overtuigde atheïsten die juist God verwerpen; ik vrees dat Van den Beukel hier op een verkeerde spoor is geraakt. Gevoelens zijn subjektief en kunnen daarom geen  zichtbare goddelijke tekenen zijn, deze laatste zijn echter te vinden onder de wonderen (waaraan Van den Beukel, verderop in het boek, aangeeft een hekel te hebben.) Daarnaast komt er nog een ander probleem bij: als Van den Beukel zich alleen baseert op ervaringen, hoe kan hij dan één religie boven de andere verkiezen? De meeste religies kunnen  ervaringen met zich mee brengen. De reden waarom Van den Beukel christen is, is dat hij zich meer aangesproken voelt, dat hij meer emoties krijgt als hij de Bijbel leest. Maar wat valt dan te zeggen tegen Moslims die ontroerd worden door het lezen van de Koran en dat het prachtigste boek van de wereld vinden? En dit geldt ook voor andere religies. Waarheid over God en de wereld hangt dan helemaal af van subjectieve ervaringen en wordt dan relatief: het is 'in eerste instantie, een strikt persoonlijke zaak', zoals hij zegt (blz. 163.) Van den Beukel sluit dus hierbij aan bij de postmoderne tijdgeest. Hij geeft zelf duidelijk zijn opvatting weer over religieuze waarheid: het is volgens hem geen 'theoretische stelling die men onderschrijven kan of verwerpen, maar een waarheid die waar wordt naar de mate waarin zij wordt beleefd.' (blz. 163.) Maar Van den Beukel's eigen idee over waarheid is zelf een (theoritische) stelling, dus wat hijzelf hier zegt is onjuist, volgens zijn eigen definitie, het is dus zelf-vernietigend en betekenisloos. Als hij echt denkt dat waarheid alleen praktisch beleefd wordt en geen stelling is, dan moet hij geen uitspraken meer doen waarvan hij beweert dat ze waar zijn. Maar, als hij consistent met zichzelf wil zijn, dan moet hij echter alleen praktisch, pragmatisch leven.

In het laatste hoofstuk (11) past Van den Beukel zijn ideeën toe op het Christendom. Hier wordt zijn postmoderne gerichtheid nog duidelijker zichtbaar. Hij vertelt over zijn afkeer voor wonderen vanwege hun feitelijke karakter die waarheden op een objectieve manier aantoont. Zijn opvatting is typisch postmodern. Wonderen zijn objectieve gebeurtenissen en daarom hebben postmodernen er een afkeer van. Daarnaast verzet Van den Beukel zich tegen het machtsvertoon dat kenmerkend is voor wonderen. Hij gaat in het bijzonder in op het wonder op de bruiloft te Kana waar Jezus water zou hebben getransformeerd in wijn. Hij zegt te wensen dat het hier om niet om een wonder zou gaan, maar echter om een symbool, een beeld van Jezus als de bron van levend water. Hij wenst zelfs dat er een chemicus bij geweest zou zijn, zodat deze laatste de drank had kunnen analyseren en had ontdekt dat het water niet in wijn werd getransformeerd. Van den Beukel legt uit dat het hem niet gaat om een aanstoot vanwege de verkrachting van de natuurwetten noch om ontmythologiseren. Zijn probleem is dat hij objectiviteit (bijv. wonderen) verafschuwt en alleen belang heeft voor ervaringen en gevoelens. Of de opstanding van Jezus feitelijk gebeurd is, maakt hem niets uit, maar alléén de Christus die nu leeft en ervaren kan worden. Door het historische, feitelijke fundament van het christendom weg te schrappen, reduceert Van den Beukel zijn eigen religie tot een bijgeloof. Men zou net zo goed kunnen geloven in Peter Pan, Sinterklaas, de Lion King  of opnieuw in heidense goden, zolang men een lekker gevoel bij krijgt. Ik denk niet dat hij mensen zoals Hawking en Davies op die manier zal overtuigen. Ten diepste moet Van den Beukel toch niet helemaal in het subjectivisme geloven, anders had hij zich de moeite kunnen besparen om een boek te schrijven om andere mensen te beïnvloeden.

Aan het einde van het boek voltooit Van den Beukel zijn "privatisering" van het christendom, door o.a. te benadrukken dat er geen christelijke natuurkunde bestaat. Christendom hoort alléén thuis in het privé-leven en niet in de wetenschappelijke sfeer. Dit is volgens mij onjuist; ik zal me beperken tot twee argumenten. Eerst weet hij waarschijnlijk niet dat experimentele natuurwetenschap alléén binnen de christelijke cultuur is ontstaan en dat het niet kon ontstaan in de andere culturen vanwege hun wereldbeelden 3. Dus er heeft een christelijke natuurkunde bestaan, alléén heeft de natuurkunde zich losgemaakt van het christendom met de opkomst van het deïsme en later van het materialisme. Ten tweede, juist in de moderne natuurkunde spelen wereldbeelden een grote rol en is er geen sprake van "pure natuurkunde." Bijvoorbeeld, het anthropische beginsel (de "fine-tuning" van de fysiche constante voor het ontstaan van het heelal en leven) wordt door de atheïstische natuurkundige uitgelegd door te poneren dat alle mogelijke werelden bestaan, terwijl de deïsten en de theïsten (en met name de christenen) dit beginsel uitleggen door een ontwerper (God) te poneren. Ik zou vele andere voorbeelden uit de kosmologie kunnen noemen, maar ik wil nog even de interpretatie van de kwantumfysica noemen, welk grotendeels afhangt van het eigenwereld beeld. In dit laatste hoofdstuk houdt Van den Beukel zich nog met een paar onderwerpen bezig (zoals zijn kritiek op de markteconomie), maar hij brengt geen nieuwe gedachten over de natuurkunde of God naar voren.

 


Conclusie

Dit boek is prachtig geschreven en ook geslaagd als inleiding in de wereld van de natuurkundigen. Van den Beukel is er in gelsaagd om te laten zien dat natuurkunde ook zijn grenzen kent en geen absolute of alomvattende kennis verschaft. Terecht veroordeelt hij de arrogantie van de Davies, Hawking, Weinberg, enz., zoals hun misbruik van de natuurkunde voor hun wijsgerige beweringen. Helaas begaat Van den Beukel dezelfde fout als hij de  natuurkunde onvoorzichtig gebruikt voor zijn wijsgerige ideeën (subjectivisme en pantheïsme...) Voor zijn religieuze ideeën vindt hij echter steun in de kunst en mystieke gevoelens. Maar vanwege zijn extreem subjectivisme kan hij de juistheid of onjuistheid van elk idee (incl. zijn eigen stelling) niet beweren tegen andere mensen (door dit boek bijvoorbeeld te schrijven), dus zijn stelling is zelfvernietigend. Onder andere kan hij ook niet de onjuistheid beweren van de ideeën die hij verwerpt, zoals rationaliteit in het algemeen, of de argumenten voor God of voor het christendom, of de stellingname van Davies, Hawking, enz. Literair gezien is zijn boek een succes, maar intellectueel gezien is het een mislukking. Ik denk dat hij, en ook Davies, Hawking, enz. de wijsgerige wetenschappen zouden moeten bestuderen en ik hoop dat ze met goede wijsbegeerte tot betere inzichten zouden komen. Eigenlijk toont dit allemaal een groot tekort aan bij natuurwetenschappers. Deze leren rekentechnieken en experimentele methoden, ze zijn opgeleid om experimenten uit voeren en conclusies ervan te trekken, en in deze zin zijn ze vooral technici. Maar  in de wijsgerige vakken krijgen ze geen inzicht ("de natuurkundige is een slechte filosoof", zoals Einstein heeft terecht opgemerkt 7 ) en worden niet opgeleid om na te denken in het algemeen. In deze zin zijn ze geen wetenschappers die echt met het weten kunnen omgaan, zoals hun voorlopers (van de dertiende tot de zeventiende eeuw) die een brede vorming hadden (niet alleen natuurkundige, maar ook filosofische en theologische wetenschappen.)

 


Een nawoord over Van den Beukel

Van den Beukel schreef vier jaar later een ander boek over natuurwetenschap, Met andere ogen  8. Hij begon de inleiding van dit boek met de receptie van zijn eerste boek, dat ik hierboven heb gerecenseerd. Met een lofwaardige nederigheid schrijft hij erover: "De reacties hebben mij geconfronteerd met de peilloze diepte van mijn onwetendheid. (...) Al deze verwijzingen naar lacunes in mijn kennis heb niet opgevat als verwijten, maar als even zo veel aanmoedigingen om het tekort te verkleinen. Ik heb in de laatste jaren heel wat bijgelezen..." en hij noemt o. a. de twintigste-eeuwse filosoof Ludwig Wittgenstein. (ik hoop in de toekomst dit andere boek van Van den Beukel ook te lezen en er een recensie van te maken; het lijkt me op het eerste gezicht beter doordacht.) Ik ben erg blij te zien dat Van den Beukel negatieve kritiek kan aanvaarden en ervan kan leren en zich verbeteren. Dit geeft mij een heel goede indruk van hem en ik bid dat er uit zijn verdere studie veel zegen voortkomen zal.. Het zou ook mooi zijn als natuurkundigen zoals Davies en Hawking het voorbeeld van Van den Beukel zouden volgen.

Bruno Gedressac

 


Noten

1. Paul Davies, Superforce: The Search for a Grand Unified Theory of Nature (New York: Simon and Schuster, 1984), blz. 243.

2. Ludwig Koehler & Walter Baumgartner, Lexicon in Veteris Testamenti Libros (Leiden: Brill, 1985.)
Robert L. Harris, Gleason L. Archer & Bruce K. Waltke (reds.), Theological Wordbook of the Old Testament, Bd. 1 en 2, (Chicago: Moody, 1980.)

3. Ad LagendijkDe arrogantie van de fysicus, inaugurele rede bij het aanvaarden van het ambt van hoogleraar aan Universiteit van Amsterdam (5 sept. 1989.)

4. Hugh Ross, The Genesis Question : Scientific Advances and the Accuracy of Genesis (Colorado Springs, Col.: Navpress, 1998.)

5. Zie: 

6. Dit is nu goed vastgesteld. Hier een paar boeken die dat onderwerp dekken:

7 Albert Einstein, Out of my Later Years (New York, 1950.), blz. 58.

8. Arie van den Beukel, Met andere ogen: over wetenschap en het zoeken naar zin (Baarn: Ten Have, 1993)

 


Relevante literatuur (boeken die door Van den Beukel worden bekritiseerd):

 

© Bruno D. Gedressac, Den Haag, 1997, 1999.


Aantal bezoekers sinds 19 aug. 1999:


UNIVERSI FINIS VERITAS!

Site Design: Copyright Pagina © 1998-1999 Stichting Europese Apologetiek
Pagina gemaakt op: 19 aug. 1999
Pagina bijgewert op: 14 sept. 1999