Metafysica tussen Ervaring en Transcendentie

door

Thomas van Aquino

Teksten over de metafysica als wetenschapsvorm Met een keuze uit Aristoteles' Metaphysica.
Ingeleid, vertaald en geannoteerd door Rudi te Velde

 

Navigatietips:

 

Samenvatting: inleiding en teksten over de metafysica en ook de epistemologie van Aquino.

Moeilijkheidsgraad: 4 (moeilijk)

1 = heel makkelijk, leuk
2 = populair
3 = serieus, academisch
4 = moeilijk
5 = onderzoek

 

Overzicht

 


Bibliografische gegevens

Aquino, Thomas van. Metafysica tussen ervaring en transcendentie. Teksten over de metaphysica als wetenschapsvorm (met een keuze uit Aristoteles' "Metaphysica"). Ingeleid, vertaald en geannoteerd door R. te Velde. Kampen: Kok Agora, 1994.
Pagina's: 179
Prijs: ongeveer 36 gulden of 16 Euro.

Bestellen in Nederland met boeknet voor fl. 36.


Inhoud

Voorwoord .......................................................................................... 7
INLEIDING
1. Metafysica en Aristoteles' Metaphysica .......................................... 11
2. Het Commentaar op Boëthius' De trinitate ..................................... 13
3. De 'tweede aanvang van de metafysica' ........................................... 18
4. Het Prooemium van het Commentaar op de Metaphysica ............... 23
5. Tekst, vertaling en toelichting ........................................................... 27

TEKST & COMMENTAAR
Thomas van Aquino:
Commentaar op Boëthius' De trinitate, qu. 5 ........................................ 32
(over de verdeling van de theoretische wetenschappen)
Commentaar op Boëthius' De trinitate, qu. 6 ........................................ 89
(over de kenwijzen van de theoretische wetenschappen)
Het Voorwoord van het Commentaar op de Metaphysica ................... 140

Aristoteles:
Keuze uit de Metaphysica:
- Boek I, 1-2 ...................................................................................... 147
- Boek IV, 1-3 ................................................................................... 155
- Boek VI, 1 ....................................................................................... 166

Bibliografie .......................................................................................... 171
Register van personen en zaken ........................................................... 175

 


Recensie door Willem Vreeken

 

© Willem Vreeken, Utrecht, november 1998.

 

Op Thomas van Aquino (1225-1274), een middeleeuwse denker, wordt vandaag nog veel gestudeerd. Boeken, lezingen, studiedagen, instituten worden aan zijn denken gewijd. Dit is een goed inleidend boek om kennis te nemen van zijn ideeën aangaande de metafysica (door Aristoteles 'eerste filosofie' genoemd. Het streeft naar een visie op het geheel van het zijn en de zijnden).
Om de waarheid te leren kennen beziet Thomas de begrensdheid van het menselijk kennen anders dan Kant:

De begrenzing van de rede wijst er volgens Thomas op dat de rede de condities van zijn autonomie niet in zichzelf heeft liggen. Het rationeel-discursieve (=verstandelijk redenerend) denken wordt naar zijn overtuiging gedragen door een ontvankelijkheid van de menselijke geest voor het zijn. (p.7)

In dit boek komen naast Thomas twee andere denkers aan bod: Aristoteles (384-322), de bekende griekse filosoof die veel invloed heeft gehad op Thomas' denken, en van wie een aantal teksten zijn opgenomen aan het eind van het boek. Daarnaast Boëthius (480-525), die gezien wordt als de eerste scholasticus, die eveneens de logica van Aristoteles toepaste op de christelijke theologie. Thomas geeft zijn commentaar op teksten van Boëthius in het tweede deel van het boek, het De trinitate-commentaar, welke is onderverdeeld in:
1. expositio (=uiteenzetting), de tekst van Boëthius
2. disputatio (=betoog, bespreking), onderverdeeld in een aantal quaestiones (=kwesties), welke weer onderverdeeld zijn in articuli (=onderdelen)
3. antwoorden op objecties
Deze manier van schrijven was gangbaar in de scholastiek, en persoonlijk vind ik het zeer overzichtelijk. Rudi te Velde geeft tussen de teksten door verhelderend commentaar op wat Thomas schrijft. Thomas is het meestal oneens met Boëthius, beiden citeren Aristoteles om hun ideeën te ondersteunen. Hieronder treft u met name een overzicht van Thomas' ideeën.

Het eerste thema (vijfde kwestie) gaat over de indeling van de theoretische wetenschappen in natuurwetenschap (fysica), wiskunde en goddelijke wetenschap (metafysica). Thomas onderscheidt deze naar hun 'object'. Dit begrip betekent voor Thomas niet ding, waar wij als eerste aan denken, maar 'object' staat in relatie tot een vermogen, zoals geluid het object is van het gehoor. Het doel van de wetenschappen is kennis van de werkelijkheid. Deze drie wetenschappen kun je ook in twee groepen indelen: 1. de fysica en wiskunde als particuliere (=bijzondere) wetenschappen, zij hangen af van materie. Het verschil tussen de fysica en wiskunde is dat de wiskunde abstraheert van de stoffelijke zijnswijze van de objecten die ze beschouwt, dit doet de fysica niet. 2. de metafysica als universele (=algemeen, alles omvattende) wetenschap, 'objecten' die voor hun bestaan niet van materie afhangen, zoals 'zijnde', 'substantie', 'eenheid', 'act' en 'potentie'. Hoe meer het 'object' geabstraheerd is van materie en beweging, deze zijn immers 'toevallig' (ze kunnen zijn, maar ook niet zijn, ze ontstaan, maar verdwijnen weer), hoe meer we kunnen spreken van een begrijpend weten, een kennen van het waarom der dingen (dit vind ik een moeilijk te volgen betoog van Thomas). Hij erkent dat dit kennen het moeilijkst is voor de mens. De menselijke bevatting hieromtrent moet zich ontwikkelen vanuit de logica, dan de wiskunde, daarna de fysica en uiteindelijk de metafysica.

Thomas valt Plato (en anderen zoals Pythgoras, Heraclitus, Cratylus) aan in hun mening over het scheiden van waarneembare dingen en substanties. Hij zou dwalen omdat hij niet onderscheidde tussen het wezenlijke en het bijkomstige. Hij onderbouwt dit door Aristoteles te citeren:

Zoals in de Metaphysica (van Aristoteles, WV) wordt aangetoond, moet men bij een waarneembare substantie onderscheid maken tussen het integrale geheel, dat is, het samengestelde ding, en de wezensstructuur, dat is, de vorm ervan (p.50)

Hij gebruikt de mens als voorbeeld:

Zo wordt de wezensstructuur van de mens, die in de definitie uitgedrukt wordt en op grond waarvan wetenschap mogelijk is, gedacht zonder dít vlees en déze botten, maar niet zonder vlees en botten in het algemeen (p.52)

Thomas onderscheidt (abstraheert) daar waar Plato scheidt. De bepaaldheid is in de dingen zelf aanwezig. Plato scheidt materie en ideeën voor alle drie de wetenschappen, terwijl Thomas en Aristoteles dit beperken tot de goddelijke wetenschap. Vervolgens zijn er twee vormen van abstractie: 1. die van de wiskunde, waarin de kwantiteitsvorm geabstraheerd wordt 2. die van de fysica, waarin het wezenlijke geabstraheerd wordt van de toevallige eigenschappen.

Na deze uiteenzetting behandeldt Thomas de vragen rond metafysica. Langs welke kenweg kan het bestaan van God worden bevestigd. De ene kenweg is die van de openbaring. De andere kenweg is die van het principe van het zijn van alle dingen (vlg. Aristoteles). De laatste gaat meestal vooraf aan de eerste. Om een openbaring te kunnen ontvangen heeft een mens reeds een zeker godsbesef nodig, zoals ook in Rom.1:20 beschreven staat.

Het tweede thema (zesde kwestie) behandelt de kenwijzen van de theoretische wetenschappen.
Ten aanzien van de kenwijze van de metafysica beschrijft Thomas rede en intellect als twee acten van hetzelfde vermogen.

Wanneer de rede van oorzaken naar effecten afdaalt, volgt ze de weg van de samenstelling; en wanneer de rede van effecten naar oorzaken opklimt, volgt ze de weg van de analyse, want oorzaken zijn enkelvoudiger en onbeweeglijker en eenvoudiger dan effecten. De eindterm van de analyse volgens deze weg is bereikt wanneer de rede uitkomt bij de hoogste en meest enkelvoudige oorzaken, nl. de gescheiden substanties. (p.105)

Volgens Thomas begint en eindigt de rede (ratio) in het intellect. Zij begint bij de principes en eindigt in de oorzaken.
Over God en wereld kunnen Thomas' ideeën zo samengevat worden: Als er geen enkele intelligibele samenhang zou bestaan tussen de wereld en God, zou God absoluut onbekend onkenbaar voor ons blijven. Thomas beschrijft vervolgens het probleem van het kennen dat God bestaat in relatie tot het wat van Gods werkelijkheid. Je moet je realiseren dat men van geen enkel ding kan weten dat het is zonder iets te weten wat het is. Maar is het wat wel van toepassing op God, die immers onbegrensd is, elk begrip schiet toch tekort? Geen enkel begrip uit de waarneembare werkelijkheid is toereikend om God zoals hij in zichzelf is uit te drukken. Thomas antwoordt dat we kennen door negaties (ontkenningen):

...hebben wij van deze substanties kennis door negaties, bijvoorbeeld wanneer wij inzien dat deze substanties niet stoffelijk zijn, niet lichamelijk, zonder figuur en dergelijke.
En zo weten wij dus van de onstoffelijke vormen dat ze bestaan en hebben wij in plaats van wezenskennis kennis ervan door negatie, door oorzakelijkheid en door overtreffing, ... (p.128)

Over het redeneren als proces maakt Thomas de volgende zinvolle opmerkingen (vlg. Aristoteles):

In de theoretische wetenschappen gaat men altijd, zowel bij het bewijzen van proposities als bij het vinden van definities, uit van zekere voorkennis. Zoals men tot kennis van een conclusie komt op grond van vooraf gekende proposities, ... Het is echter hier niet mogelijk tot in het oneindige door te gaan, noch bij bewijsvoeringen noch bij definities, want anders zou alle wetenschap ten gronde gaan; immers, 'het oneindige valt niet te doorlopen'.... En dit zijn de onbewijsbare principes van bewijsvoeringen, zoals 'elk geheel is groter dan zijn deel' en andere principes, waar alle wetenschappelijke bewijzen op terug gaan; en ook de eerste begrippen van het verstand, zoals zijnde en één en dergelijke, waar alle definities van de voornoemde wetenschappen op moeten terug gaan... Deze van nature gekende begrippen worden de mens manifest in het licht van het actieve verstand, dat de mens van nature eigen is. (p.132)

Thomas plaatst zichzelf op een subtiele manier tussen de empiristen en rationalisten in: op grond van waarnemen komt het verstand voor zichzelf tot kennis van deze eerste begrippen en vat daarmee zijn eigenschappen. Op basis van deze begrippen ontvouwt zich via de rede de waarheid, en komt de mens tot inzicht. Het verstand verbonden met waarneming kan komen tot indirecte kennis van de metafysische werkelijkheid. Indirect in die zin als een nachtuil 's nachts het licht van de zon opvangt. Het verstand is ontvankelijk voor dit 'licht'. Enerzijds is er een grens gesteld als het gaat om het domein van de ervaring en kennis, anderzijds is dit domein niet in zichzelf intelligibel (verstaanbaar) en afgesloten zonder verwijzingen naar een transcendentele basis.

Thomas is in het algemeen goed te volgen in dit boek, zijn gedachten komen helder op mij over. Hij overdrijft de zaken niet, maar brengt nuances aan waar dat nodig is. Niet alles is duidelijk voor mij, maar dat stimuleert tot verder nadenken. De teksten van Aristoteles uit zijn Metaphysica sluiten het boek af. Thomas die Aristoteles gebruikt om de werkelijkheid te begrijpen. Hij neemt daarbij niet klakkeloos alles van hem over, maar 'schaaft' hem bij, buigt zijn ideeën om tot de zijne, Thomas die als mens en christen de waarheid zoekt omwille van de waarheid.

 

© Willem Vreeken, Utrecht, november 1998.


Aantal bezoekers sinds 1 dec. 1998:

Deze site is best gezien met Microsoft Explorer 4.

 


UNIVERSI FINIS VERITAS!

Site design: Copyright Pagina © 1998-1999 Stichting Europese Apologetiek
Pagina gemaakt op: 1 dec.. 1998
Pagina bijgewert op: 4 maart 1999