Valsheid in Geschrifte

De Gespleten pen van de bijbelschrijvers

door

Jacob Slavenburg

 

Navigatietips:

Algemene disclaimer: zie onderaan

 

Samenvatting: Volgens Jacob Slavenburg heeft de gnostiek de oorspronkelijke boodschap van het christendom bewaard. Deze opvatting is echter niet in overeenstemming met de historische gegevens.

Moeilijkheidsgraad: 2

 

 

Overzicht:

 

 


Bibliografische gegevens

Slavenburg, Jacob. Valsheid in Geschrifte. De gespleten pen van bijbelschrijvers. Walburg Pers, 1995.  

ISBN: 9060119266.
Pagina's: 165
Prijs: fl 39,50

Bestellen met: 

 


Recensie door Martie Dieperink, m.m.v Stephan van Wersch

© Martie Dieperink, 2000.

 

Inhoud

 

KORTE INLEIDING OVER DE AUTEUR JACOB SLAVENBURGH

De historicus Jacob Slavenburg schreef diverse publicaties over het vroege christendom en de gnosis. Hij is medevertaler van de Nag Hammadi-geschriften in het Nederlands. Hij is van mening dat de gnosis het authentieke christendom vertegenwoordigt.

VALSHEID IN GESCHRIFTE? 

De titel van het nieuwe boek van de historicus Jacob Slavenburg: Valsheid in geschrifte slaat op het Nieuwe Testament!
Wie de Heer kent, proeft in iedere uitspraak van de Evangeliën, dat men de echte Heer ontmoet en men weet daarom dat de Evangeliën betrouwbaar zijn. Voor ons geloof hebben we geen rationeel bewijs nodig voor de betrouwbaarheid van het N.T., want de Heilige Geest overtuigt ons van die betrouwbaarheid. We raken niet onder de indruk van een vermeende onbetrouwbaarheid. Veel mensen echter kunnen door zijn boek wel in verwarring worden gebracht. Hij schrijft in een populaire stijl voor de gewone man. Daarom willen we ook ingaan op zijn argumenten en ze, zo nodig op wetenschappelijke wijze weerleggen aan de hand van historische gegevens.

DE GNOSTIEK HET OORSPRONKELIJKE EVANGELIE?

De grondstelling van Jacob Slavenburg luidt: de gnostiek heeft de oorspronkelijke boodschap van Jezus bewaard. De gnostici beschouwden zichzelf als geestelijke christenen. Ze meenden dat ze zelf in diepste wezen goddelijk waren: dat moest je door zelfkennis ontdekken. Jezus was voor hen geen Verlosser, maar alleen een wegwijzer. De God van het O.T. was voor hen een boze demiurg, een scheppergod, die de mens aan de materie heeft vastgeklonken. De ware God is de onbekende Vadergod, met wie de mens weer één moet worden.

Terwijl deze leer voor ons een vreemde omvorming is van het ware Evangelie, hebben volgens Slavenburg echter niet de gnostici het Evangelie vervalst, maar hebben de oude kerkvaders een eigen theologie ontworpen en vanuit hun machtspolitiek valse evangeliën in omloop gebracht. Hij schrijft: "De leringen van Jezus werden omgevormd en aangepast aan het zich ontwikkelend leergezag. Voorbeelden van de gespleten pen van de bijbelschrijvers zijn er te over. Een pen die steeds meer in dienst werd gesteld van een wordende godsleer, een theologie; en van een kerk als (machts)instituut. Daaraan werden de oorspronkelijke leringen van Jezus opgeofferd; daaraan werd authenticiteit opgeofferd. Valsheid in geschrifte was daartoe een geëigend middel" (p. 8).

HET EVANGELIE VAN THOMAS

Volgens Slavenburg is het Evangelie van Thomas het meest authentieke van alle Evangeliën. Dit Evangelie is voor hem het meest oorspronkelijk, omdat het volgens hem het oudste is. Hij beweert dat het rond 50 n. Chr. is geschreven, terwijl de vier Evangeliën pas 70-85 n. Chr. op schrift zouden zijn gesteld.

Voor deze stelling voert Slavenburg echter geen enkel argument aan. Hij vermeldt slechts enkele namen van wetenschappers die deze stelling poneren. Hoeveel waarde kunnen we hechten aan deze hypothese?

Het Evangelie van Thomas behoort tot de geschriften, die in 1946 in het Egyptische Nag Hammadi gevonden zijn. De datering en het milieu van ontstaan zijn betwist.

Prof. Quispel, de Utrechts emeritus hoogleraar en expert op het gebied van de gnostiek, die er allesbehalve onvriendelijk tegenover staat, meent dat het geschrift in 140 n. Chr. te Edessa in Syrië ontstaan moet zijn en dat het één van het N.T. onafhankelijke oude traditie bevat. Hij meent overigens dat de schrijver van het Evangelie van Thomas de vier evangeliën gekend heeft. Hij heeft degenen die beweren dat het Evangelie van Thomas de bron is van de nieuw-testamentische evangeliën, gekwalificeerd als `esoterische amateurs'(1). Op het werk van een belangrijke kroongetuige van Slavenburg, namelijk H. Koester, heeft prof. Quispel naast instemming ook belangrijke kritiek geuit, o.a. op zijn vroege datering van het Evangelie van Thomas.

Jacques Ménard, die de officiële publicatie in de `Nag Hammadi'-reeks heeft verzorgd, meent dat het om een tweede eeuws geschrift gaat, dat niet per se aan het Nieuwe Testament voorafgaat, maar daar eerder een vroeg-gnostische bewerking van is (2).

J.M. Robinson, die de Engelse vertaling van de Nag Hammadi-documenten uitgegeven heeft, houdt wel een datering in de eerste eeuw voor mogelijk, maar zeker na 50 n. Chr., omdat zijns inziens het Evangelie van Thomas afhankelijk is van Q, de hypothethische spreukenverzameling waaruit ook de synoptische evangelisten geput zouden hebben.

Een datering van 50 n. Chr. is dus wel suggestief, maar wetenschappelijk gezien uiterst onwaarschijnlijk.

Maar zelfs al zou het Evangelie van Thomas het oudste zijn, dan hoeft dat nog niet te betekenen dat het daarom het meest authentiek is. De vier Evangeliën kunnen ook geschreven zij als reactie op een vals Evangelie. Lucas geeft als beweegreden voor het schrijven van zijn evangelie op, dat velen getracht hebben een verhaal op te stellen over de zaken die onder ons hun beslag hebben gekregen (1:1). Kennelijk circuleerde er toen al heel wat onbetrouwbare verhalen over het leven van Jezus. Daarom besloot hij na gedegen onderzoek een betrouwbaar Evangelie te schrijven.

Slavenburg heeft overigens een duidelijke bijbedoeling met deze vroege datering. Het Evangelie van Thomas is een verzameling spreuken en gelijkenissen, maar was nog niet, zo schrijft hij, "versierd met verhalende franje. In Thomas en andere zeer vroeg christelijke geschriften is nog niets te vinden van theologie, van leergezag, van dogma. Niets over het kruis en de lichamelijke opstanding, niets over schuld en boete" (p.110).

Dit is een cirkelredenering. Slavenburg gaat reeds van de vooronderstelling uit, dat de gnostiek het oorspronkelijke christendom is en als een geschrift nog niet weet over het kruis is dat daarom het meest oorspronkelijke! Voor hetzelfde geld kunnen we beweren dat we in het Evangelie van Thomas belangrijke geloofsgegevens missen en dat dit Evangelie daarom een verarming van de evangelische rijkdom betekent.

Bovendien bestaat er onder de wetenschappers wel degelijk een communis opinio met betrekking tot de datering van de brieven van Paulus (tussen 50 en 64) en daarin vinden we alles wat Slavenburg niet bij Thomas vindt, wel terug. Afgezien van de vraag of ze wel of niet van Paulus zijn, vertegenwoordigen ze het christendom van de allereerste tijd. Zijn stelling dat de oorspronkelijke overlevering slechts spreuken kende, is niet houdbaar.

Overigens is het best mogelijk dat het Evangelie van Thomas enige authentieke uitspraken van Jezus bevat. Er is niets tegen die gedachte. Alleen, die zijn vanuit christelijk standpunt gezien niet canoniek en kunnen dus vervormingen bevatten.

In de oude kerk hebben we een belangrijke getuige die wist van het bestaan van het Evangelie van Thomas en daar een oordeel over had: Eusebius. Hij had namelijk gestudeerd in de bibliotheek van Origenes, die oude handschriften had verzameld.

Voor hem was het Evangelie van Thomas niet authentiek. Want in betrouwbare apostolische kringen was dit niet bekend en de stijl en inhoud waren niet in apostolisch (Kerkgesch. III, 25).

DE VIER EVANGELIËN

Voor Slavenburg is het precies andersom. De vier Evangeliën komen voor hem niet uit een betrouwbare kring. Ze zijn een vervalsing. Als bewijs voert hij in de eerste plaats aan dat geen enkel evangelie in de vorm zoals overgeleverd door een apostel geschreven is (p. 27).

Wat zijn methode van onderzoek betreft, kunnen we constateren dat hij te rade gaat bij de moderne bijbel-kritische geleerden en kritiekloos hun hypothesen overneemt en poneert als bewezen feiten. Hij komt - enkele uitzonderingen daargelaten - ook niet met argumenten aan, waarom die hypothesen waar zouden zijn. Soms neemt hij zijn toevlucht tot fantasie, zoals de bewering dat Jezus getrouwd was met Maria Magdalena en dat de bruiloft van Kana zijn eigen bruiloft was. Want geen enkel historisch gegeven wijst op een huwelijk van Jezus met Maria Magdalena.

Slavenburg maakt nergens duidelijk waarom de evangeliën pertinent niet door apostelen kunnen zijn geschreven. Nergens komt hij tot een serieuze discussie met die theologen die wel aan de canoniciteit van het Nieuwe Testament vasthouden.

Hans Joachim Schulz heeft in een recente wetenschappelijke studie met een degelijk bronnenonderzoek uiteengezet waarom het juist wel uiterst waarschijnlijk is dat het Nieuwe Testament direct op het apostolische getuigenis teruggaat (3). Daarmee sluit hij aan het bekende onderzoek van J.A.T. Robinson, die men toch moeilijk als fundamentalist kan classificeren. Om diens argumenten simpel te negeren met de opmerking, dat zijn visie weinig of geen navolging vindt bij hun hooggeleerde collegae (p. 151), is niet fair.

Er zijn diverse bronnen in de oude kerk (Papias, Justinus, Irenaeus, Eusebius) die wisten dat de Evangeliën zijn geschreven door apostelen of hun naaste medewerkers. Justinus de martelaar schreef over de gedenkschriften (evangeliën) die werden samengesteld door zijn apostelen en die hen volgden (Dialoog met Trypho, hoofdstuk 103). Hij leefde in een tijd (100-160) waarin hij de mondelinge overlevering van de apostelen nog kende. Zijn kennis heeft daarom meer waarde dan de hypothesen van moderne geleerden.

In de tweede plaats meent Slavenburg een bewijs te hebben dat Lucas als historicus niet betrouwbaar is. Hij schrijft: "Er is al gewezen op de tegenstrijdigheden in de geboorteverhalen van Matteüs en Lucas. De Herodes van Matteüs stierf in het jaar vier voor Christus en de gouverneur Quirinius van Lucas hield een `volkstelling' in het jaar 6 na Christus. Daar zit tien jaar tussen. Maar er is meer. De evangelist die zich voordoet als geschiedschrijver heeft het over een volkstelling, uitgeroepen door keizer Augustus. De inschrijving in het belastingregister, waar het in het verhaal om gaat, was echter een regionale aangelegenheid" (p. 37). Dan kan het niet waar zijn dat Jozef en Maria van Nazareth naar Bethlehem gingen.

De passage bij Lucas wordt echter begrijpelijk als we weten dat Lucas 2:2 ook zo kan worden vertaald: "Deze inschrijving vond plaats voor (prote) die van Quirinius (zie ook Joh. 1:15). Verder houdt Slavenburg er geen rekening mee dat van de regel om de inschrijving in eigen stad te laten plaatsvinden, kon worden afgeweken, zoals bij de Romeinse inschrijvingen in Egypte. Halve kennis is heel gevaarlijk! Er is geen gegronde reden om Lucas als historicus onbetrouwbaar te noemen.

Slavenburg wijst er ten derde op dat volgens Origenes er zoveel verschillen zijn tussen de Evangeliën (p. 21). Maar hij verzwijgt de andere kant: voor Origenes waren de Evangeliën niettemin wel degelijk authentiek en apostolisch.

In de vierde plaats zijn voor Slavenburg de duizenden varianten in de oude handschriften een teken van valsheid in geschrifte.

Het grote aantal varianten mag indrukwekkend zijn, maar hij trekt een verkeerde conclusie. Prof. Klijn stelt vast dat, "hoewel er talloze varianten zijn en er geen tekst in het Nieuwe Testament bestaat die niet ergens in een handschrift anders luidt, toch het overgrote merendeel der varianten van ondergeschikt belang is" (4). Dit wijst eerder op de betrouwbaarheid van het Nieuwe Testament.

OMVORMING DOOR LEERGEZAG?

We zullen nu nader het zogenaamde proces van vervalsing bekijken. Volgens Slavenburg zouden de oude kerkvaders de oorspronkelijke overleveringen hebben vervalst om ze aan te passen aan de eigen theologie.

Zoals we reeds hebben gezegd, is de opinis communio van geleerden, dat het Nieuwe Testament aan de gnostiek voorafgaat.

Dit betekent dat de Nieuw-Testamentische vertolking van Christus' boodschap er al was vóór de gnostische. Wel is het waar dat in de later gedateerde geschriften van het Nieuwe Testament, o.a. de brieven van Johannes, ja zelfs reeds in de vroeg-gedateerde brieven van Paulus, al iets blijkt van het opdringen van de gnostiek, dat wil zeggen van een alternatieve valse uitleg van de christelijke leer.

De bisschoppen van de tweede eeuw (het leergezag) stonden daarom voor het probleem dat er naast de nieuw-testamentische geschriften gnostische en andere interpretaties van het Evangelie de ronde deden. De bisschoppen moesten schiften. Om het boek van Van Wersch te citeren: "De schifting die in de 2e eeuw heeft plaatsgevonden bij het opstellen van de canon (van het N.T.) was een alleszins redelijk proces: als ook gnostische geschriften opgenomen waren, was het een boek van onoverkomelijke tegenspraken geworden. Een van beide takken of geen van beide bevat de weerslag van Jezus' leer. Beide is uitgesloten: tertium non datur (5).

Als het Nieuwe Testament zoals gezien ouder is, heeft het uiteraard de betere papieren. Deze schifting is dus niet het product van machtspolitiek, maar van liefde voor de waarheid.

Slavenburg's stelling, dat de kerkvaders de Evangeliën aan hun leergezag hebben angepast, is met zichzelf in tegenspraak. Want het leergezag had juist als bedoeling afwijkingen van de oorspronkelijke overlevering te voorkomen! Waar leergezag functioneerde, hoeft men zo gauw juist geen vervalsing te verwachten. Want nieuwigheden werden niet geaccepteerd.

Afwijkingen van de oorspronkelijke leer zijn veel sneller te verwachten in vrije groepen zoals bij de gnostici. Bovendien is vervalsing een individuele zaak. We zien dan ook dat ketters altijd een eigen groep vormen en alleen gezag hebben binnen die groep. Het Evangelie van Thomas had slechts gezag in eigen gnostische kring. Daarentegen zijn de vier evangeliën in de hele katholieke kerk als authentiek geaccepteerd en zijn ze qua geloofsleer met elkaar in harmonie. Dit feit maakt vervalsing onwaarschijnlijk.

PLURIFORMITEIT?

Het oude christendom was volgens Slavenburg pluriform: er was ruimte voor diverse groeperingen en ook de gnostische groepen hebben een plaats in die pluriformiteit gehad. Ze waren zelfs de hoofdstroom. Zo schrijft hij: "Het christendom was een lappendeken van verschillende stromingen" (p. 51). "Er was meer sprake van verspreide christelijke cellen dan van één kerk" (p. 110).

Dit is in strijd met de historische gegevens. We weten uit oude christelijke geschriften zoals de brieven van Ignatius, dat er een intens onderling verkeer was tussen de verschillende gemeenten. Bovendien getuigen de bronnen van éénzelfde geloof in de diverse gemeenten. Zo schreef kerkvader Irenaeus, leerling van Polycarpus, de leerling van de apostel Johannes: "De Kerk, die over de ganse wereld, ook tot aan haar verste uiteinden, is verspreid, ontving éénzelfde geloof van de apostelen en hun leerlingen, nl. dat er is één God, Vader almachtig, Schepper van hemel en aarde enz. De Kerk, hoezeer zij dan ook over de wereld is verspreid, bewaart even getrouw de prediking en het geloof, juist alsof zij onder éénzelfde dak zou wonen; overal wordt hetzelfde geloofd, alsof allen slechts één ziel en één hart hadden; overal wordt hetzelfde gepredikt, geleerd en overgeleverd, als uit één mond. Trots de verscheidenheid van talen, is de overlevering overal éénsluidend. De germaanse gemeenten kennen geen ander geloof, noch overlevering; evenmin de ierse, de keltische, de oosterse, de egyptische, de kerken uit Lybië of van het middelpunt van de aarde (Jeruzalem). Zoals de zon, die schepping van God, één en dezelfde is voor de ganse wereld, zo ook schijnt het licht en de prediking van de waarheid overal op dezelfde wijze en verlicht al degenen die de kennis van de waarheid bezitten" (Adv. Her. bk 1,10).

De vrije groepen zoals het Montanisme en gnostische stromingen stonden niet in, maar buiten de katholieke kerk. Er was dus wel een lappendeken, maar dat was een lappendeken van ketterse stromingen naast de ene katholieke kerk.

Dit wil dus zeggen dat Slavenburg zeer eenzijdig gebruik maakt van historische gegevens uit de oude kerk of daar zelfs bijna volledig aan voorbijgaat. Dat geldt ook voor het volgende onderwerp.

VRIJE SPIRITUALITEIT?

Volgens Slavenburg was in de eerste anderhalf eeuwen de vrije spiritualiteit de hoofdstroom binnen het christendom (p. 51). Het enige `bewijs' dat hij daarvoor kan aanvoeren, is een citaat van kerkvader Tertullianus over de sekte der Montanisten, die een vrije eredienst hadden! Maar als één ketterse groep vrije spiritualiteit kende, kan men daaruit niet besluiten dat het in de katholieke gemeenten ook zo was. Het Montanisme is juist veroordeeld vanwege de te vrije spiritualiteit!

Alle oude christelijke geschriften vanaf de Evangeliën geven blijk van het bestaan van een leergezag, dat bij de apostelen begon. Dezen hebben gezag verleend aan anderen om de kudde te hoeden. "Ziet dan toe op u zelf en op de gehele kudde, waarover de heilige Geest u tot opzieners (bisschoppen) gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, die Hij zich door het bloed van Zijn Eigene verworven heeft" (Hand. 20:28). Het bisschoppelijk gezag in de oude kerk was niet bedoeld om de Geest Gods te doden, maar om dwaalgeesten buiten de deur te houden, uit liefde voor het zieleheil van de gelovigen. Gezag wordt ten onrechte met machtsterreur geïdentificeerd.

Volgens Slavenburg had de gnosticus Valentinus (140 n. Chr.) in die tijd van vrije spiritualiteit nog paus kunnen worden. Pas later zouden vrije groepen zijn veroordeeld (p. 51).

Hier heeft Slavenburg de bronnen niet goed genoeg geraadpleegd. Dat Valentinus bisschop heeft willen worden, vinden we terug bij Tertullianus, in zijn geschrift Tegen de Valentianen, hoofdstuk 4. Uit die passage kunnen we Slavenburg's stelling niet afleiden. Er staat niet eens dat het om de bisschopszetel van Rome ging, al is dat een goede hypothese. Gesteld dat het om Rome ging, is die gebeurtenis echter geenszins een bewijs voor getolereerde leerstellige veelvormigheid aldaar. Volgens Tertullianus was Valentinus op het moment dat hij zich verkiesbaar stelde, nl. nog geen ketter. Uit afgunst heeft hij zich na die afwijzing tot de gnostiek bekeerd. Dat is een ander verhaal.

Van de man die in 142 wel tot bisschop gekozen werd, Pius, is overigens geen grote liefde voor pluriformiteit bekend: hij excommuniceerde in 144 de (half-)gnosticus Marcion. Dit is geen bewijs voor Slavenburgs romantische ideeën over een pluriform christendom.

Vanaf het allereerste begin is er tegen gnostiek gewaarschuwd. Zoals gezegd wordt er in de brieven van Paulus al tegen de gnostiek gewaarschuwd. Volgens een oude overlevering is Petrus naar Rome gegaan om al voor de komst van Valentinus in Rome op te treden tegen Simon de Tovenaar, die verwarring stichtte (zie: de handelingen van Petrus).

In de tijd van Valentinus werkte ook Justinus in Rome. Deze heeft tegen de sekte van Valentinus gewaarschuwd. Het is dus onjuist te stellen dat er in die tijd nog niet tegen ketters werd opgetreden.

Onze conclusie moet dus zijn, dat de stellingen van Slavenburg niet in overeenstemming zijn met de historische gegevens.

Ook al zijn zijn stellingen historisch niet juist, we willen de hoop uitspreken dat Slavenburg, die desondanks een zoeker naar waarheid is, zich door de historische feiten zal laten overtuigen en zijn visie zal herzien.

 

M. Dieperink, m.m.v. S. van Wersch

 

NOTEN

1. Quispel, G. : Het Evangelie van Thomas en de Nederlanden, Baarn, 1991, p. 15.

2. Ménard, J. :Nag Hammadi Studies, Vol. V, Leiden 1975.

3. Schulz, H.J: Die apostolische Herkunft der Evangelien, Freiburg, 1994.

4. Dr. A.F.J. Klijn: Inleiding tot het Nieuwe Testament, Spectrum 1961, p. 161.

5. Wersch, S. van: De gnostisch occulte vloedgolf, Van Simon de Tovenaar tot New Age, Kampen 1992.

 

© Martie Dieperink, 2000.

 

Zie ook :

 


Aantal bezoekers sinds 30 aug. 2000:

 


UNIVERSI FINIS VERITAS!

 

Pagina Layout: Copyright © 1998-2001 Stichting Europese Apologetiek
Pagina gepubliceerdt op: 30 aug. 2000
Pagina bijgewerkt op: 18 feb. 2001

Algemene disclaimer: 
Het is de bedoeling van de stichting Europese Apologetiek (verder aangeduid met: "de stichting") om wetenschap en onderzoek te bevorderen. Het is geenszins de bedoeling van de stichting of van de evtl. auteurs van artikelen om mensen te kwetsen of hen een slechte naam te geven, maar integendeel te helpen qua rationele inzichten en te waarschuwen voor mogelijke gevaren, zoals sekten en andere dubieuze bewegingen. De inhoud van de artikelen, recensies, enz. vertegenwoordigt de mening van de auteurs en niet per se van de stichting. 
M.b.t. het toeschrijven van sommige (bijv. sektarische, onethische, irrationele, bijgelovige, occulte, enz.)  eigenschappen aan bepaalde groepen, stromingen of individuen op webpages van deze site: het gaat hier alleen om meningen en niet om stellingen van juridische kracht; er wordt alleen aangegeven dat er mogelijkheid is voor het toewijzen van die eigenschap(pen) aan de genoemde groepen. Dit geldt ook voor de keuze van links naar andere sites, of links naar offsite artikelen. 
Hiermee bent u, bezoeker van deze site, erop attent gemaakt dat de pagina's en de links op deze site, u kunnen confronteren met kritische meningen. Het is geheel uw eigen verantwoording als u ervoor kiest om verder te gaan kijken en de stichting stelt zich hiervoor niet aansprakelijk.